Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tweede brief aan de Thessalonicenzen (3-slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tweede brief aan de Thessalonicenzen (3-slot)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bemoediging vanuit de uitverkiezing
In de eerste 12 verzen van hoofdstuk 2 heeft Paulus onder meer geschreven over de grote afval die voorafgaat aan de wederkomst van Christus. Mogelijk hebben gemeenteleden van Thessalonica zich bezorgd afgevraagd of ook zij zelf niet een keer van het geloof zouden kunnen afvallen. Als wij een kind van God geworden zijn, dan is voor ons een dergelijke aanvechting in ieder geval geen vreemde zaak.

De apostel bemoedigt hen in vers 13 door te wijzen op hun uitverkiezing door God. Daardoor ligt hun zaligheid vast en zullen zij nooit definitief van het geloof afvallen.
Maar hoe weet Paulus dat van hen, en hoe kunnen wij dat over onszelf weten? Wel, het blijkt onder andere uit de vruchten, waarvan de apostel er twee aanwijst: in datzelfde 13e vers worden namelijk ‘heiliging’ en ‘geloof in de waarheid’ genoemd.

Wat het eerstgenoemde, heiliging, betreft: dat zijn niet zomaar een paar verbeteringen die we in ons leven aanbrengen, maar werkelijke levensheiliging door de Heilige Geest – ook al is die heiliging in dit leven niet volmaakt; er blijft levenslang de strijd tegen onze zondige aard; zie bijvoorbeeld Jakobus 3: 2a, en wat Paulus zelf betreft: Filippenzen 3: 12-14.

En wat geloof in de waarheid aangaat: dat is niet alleen een zaak van je verstand, maar het is levend geloof met je hart, waarbij je innerlijk leert buigen voor die waarheid en je die waarheid van harte lief krijgt.
Dat zijn dus twee kenmerken/vruchten van het uitverkoren zijn.

Overigens: in het zoeken van de Heere en in het tot geloof komen moeten we niet beginnen met de vraag of we wel uitverkoren zijn; we moeten beginnen met het feit dat God ons nodigt tot Zijn heil, door ons te roepen door het evangelie (vers 14). En als Hij langs die weg nodigt en roept, dan meent Hij het ook; Hij is niet als een onbetrouwbaar mens die kan liegen.

Maar wat de verkiezing betreft: een ware gelovige kan – vroeger of later, en in meerdere of mindere mate – tot de zekerheid komen dat zijn of haar zaligheid vastligt in de eeuwige verkiezing door God, al kan die zekerheid meerdere keren en soms lange tijd aangevochten worden (zie ook Dordtse Leerregels [DL] hoofdstuk I, art. 12 en 16).

Gewoon ons werk doen
In 3: 6-12 stelt de apostel aan de orde dat sommige gemeenteleden niet hun gewone dagelijkse werk deden en zo op kosten van anderen leefden – blijkbaar nog steeds, want in zijn eerste brief (hoofdstuk 4: 11 en 12) had hij daar ook al op gewezen. Was het gewoon luiheid? Was het minachting voor werken met je handen, zoals er in de Griekse wereld nogal eens tegenaan gekeken werd? Of zat er vooral de gedachte achter dat werken weinig nut had als Christus toch al bijna terug zou komen (2: 2)? Hoe dan ook: in dit gedeelte maakt de apostel duidelijk dat bij de geheiligde, christelijke levenswandel ook behoort, dat we trouw ons dagelijks werk doen. Dat is niet minder “geestelijk” dan bidden om en uitzien naar de wederkomst.

Kerkelijke tucht
Dit is geen populair onderwerp. Maar het is wel een instelling van de Heere voor Zijn gemeente. In Mattheüs 18: 15-17 lezen we dat Christus zelf die kerkelijke tucht al heeft ingesteld.

Het hierboven besproken gedeelte van de brief, dat over het dagelijks werk gaat, heeft daarmee te maken, ook al verschillen de uitleggers van mening of we de term “tucht” hier kunnen gebruiken of niet. In ieder geval: Paulus schrijft in 3: 6 en 3: 14 en 15 over gemeenteleden die “ongeregeld wandelen”, die leven op een manier die in strijd is met Gods geboden. In Thessalonica betrof het – in ieder geval onder andere – die leden, die niet gewoon hun dagelijks werk wilden doen.

In 3: 6 spreekt de apostel over “afstand nemen van” zo’n gemeentelid, en in vers 14 over “hem als zodanig bekendmaken” en “u niet met hem inlaten”. Paulus bedoelt niet dat wij een gemeentelid dat op een bepaald punt onchristelijk leeft, helemaal uit de weg mogen gaan, want dan kunnen we hem niet terechtwijzen, en daar roept vers 15 juist toe op. Maar wel moet duidelijk uitkomen dat we afstand nemen van zijn levenswijze op dat punt. De bedoeling is dat hij daardoor tot inkeer komt (vers 14). Hij is te beschouwen als een broeder en niet als een vijand (vers 15). Alleen als hij helemaal niet meer van terechtwijzing wil weten, dan komt hij buiten de gemeente te staan (Mattheüs 18: 17).
Er is veel meer over de tucht te zeggen, maar dat valt buiten het korte bestek van deze Bijbelstudie.

Gespreksvragen
1. Vergelijk, wat de vruchten van de verkiezing betreft (2: 13), ook hoofdstuk 1: 3 en 4, en in de eerste brief aan deze gemeente hoofdstuk 1: 3, 4, 6 en 7. Probeer uzelf daar eens aan te toetsen.
2. Gebrek aan zekerheid over onze verkiezing kán het gevolg zijn van vasthouden aan een zondige levenswandel – zie DL V, art. 5; daar wordt ook gesproken over berouw en terugkeer naar de Heere; lees ook psalm 32. Maar er kunnen eveneens andere oorzaken zijn; spreek daar eens met elkaar over door, en lees daarbij ook DL V, art. 11.
3. Bij dit onderwerp is ook belangrijk dat wij de twee zaken in praktijk brengen die aangeduid worden in 2: 15 (standvastig blijven bij het Woord van God) en in 2: 16 en 17 (gebed – hier in de wensende vorm, maar in feite een gebed). Probeert u / probeer jij die twee dingen in eigen leven toe te passen?
4. Betekent 3: 10 dat sociale voorzieningen zoals uitkeringen bij ziekte en werkloosheid, AOW, e.d. verkeerd zijn? Zie het woord “willen” in die tekst niet over het hoofd!
5. Nadere details over kerkelijke tucht worden beschreven in kerkordes (b.v. de artikelen 71-81 van de CGK kerkorde). Maar bezin u vooral op de vraag: hoe kun je als gewoon gemeentelid in de praktijk toepassen – met de juiste geestelijke houding – wat we in dit gedeelte en in Mattheüs 18 lezen?

W.W. Nijdam
Ds. W.W. Nijdam is emerituspredikant en woont in Alblasserdam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 2015

De Wekker | 16 Pagina's

De tweede brief aan de Thessalonicenzen (3-slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 2015

De Wekker | 16 Pagina's