Bidden volgens de Heidelbergse Catechismus
Gebed is geen gemakkelijk thema. Om te beginnen is het al lastig om te zeggen wat gebed eigenlijk is. Het is lastig uit te leggen aan je seculiere collega die je in alle ernst vraagt wat je eigenlijk denkt dat je aan het doen bent wanneer je je handen vouwt en je ogen sluit.
Niet minder lastig is het gesprek met die andere collega, die direct meent te begrijpen waar je het over hebt, ‘want ik doe zelf ook aan meditatie’. Tja, leg dan maar eens uit wat het christelijke gebed speciaal maakt. En trouwens, het is vaak niet minder lastig om elkaar binnen de christelijke gemeente uit te leggen wat bidden is, onze kinderen, onszelf.
Op het eerste gezicht lijkt het onwaarschijnlijk dat een leerboek van meer dan 450 jaar oud ons zou kunnen helpen om te leren bidden. Toch wil ik in deze bijdrage naar de oude Heidelbergse Catechismus kijken. Maar voordat u/jij verder bladert of De Wekker zelfs helemaal weglegt, omdat we toch allang weten wat er komt, twee dingen. Ten eerste: volgens mij valt er voor veel mensen wat nieuws te leren over de catechismus uit de onderstaande drie punten. Probeer het eens En ten tweede, juist bij het thema ‘gebed’ geldt dat zelfs als we er veel over weten, we toch telkens opnieuw bij het begin moeten beginnen. Daar kom ik hieronder nog op terug.
1. Het onderwijs laat zich bidden
Een eerste opvallend kenmerk van het onderwijs in het gebed van de Heidelbergse Catechismus: het laat zich bidden. De vragen zijn telkens heel kort en ongeveer hetzelfde: ‘wat is de eerste bede’ enzovoorts. Maar als je de vragen nu eens weglaat, houd je een compleet gebed over. Bijvoorbeeld bij de vierde bede, ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’. Deze wordt uitgelegd als: ‘wil in alle behoeften van ons lichaam voorzien, opdat wij daardoor erkennen, dat U de enige bron van alle goeds bent …’ Dat is dus gewoon een gebed.
Hieruit blijkt dat je het gebed niet kunt leren als de een of andere theorie, ongeveer zoals je voor je rijbewijs eerst je theorie moet halen. Nee, gebedsonderwijs is praktisch, omdat het gebed zelf een praktijk is - anders is het helemaal geen gebed. Het gaat er niet om dat we een definitie van het gebed kennen en er een uitgebreide beschouwing over kunnen houden. Dat is allemaal waardeloos, en zelfs het tegendeel van wat er bedoeld is, als we niet zelf daadwerkelijk bidden.
De Heidelbergse Catechismus biedt dan ook geen definitie van het gebed, maar een voorbeeldgebed. Zo deed de Heere Jezus dat zelf immers ook. Toen de discipelen Hem vroegen of Hij hen wilde leren bidden, zoals Johannes zijn discipelen had leren bidden, gaf Hij hen geen theorie, maar leerde Hij hen het ‘Onze Vader’ nabidden.
Voor veel mensen vandaag, buiten en binnen de kerk, is dat wel aanstootgevend. Is bidden dan niet iets heel individueels, iets van je eigen expressie en emotie? Dat is toch heel wat anders dan wanneer iemand anders het je voorzegt?
Toch is dat het geheim van het christelijke gebed. Voordat het van binnen komt, worden de woorden van buiten mij aangereikt. En dan blijk ik niet alleen te staan, maar me te midden van de biddende gemeente te bevinden. We zeggen immers niet ‘Mijn Vader’, maar ‘Onze Vader’.
2. Dankbaarheid als grondhouding
De grondhouding die we in de Heidelbergse Catechismus vinden, is er één van dankbaarheid. Het gebed, aldus de befaamde uitdrukking, is ‘het voornaamste stuk van de dankbaarheid’. Dat klinkt erg bekend, maar wat wordt ermee bedoeld? Heel kort gezegd: het gaat hier om een basale houding van een ontvanger tegenover God, die gestempeld is door de rechtvaardiging. We zijn ontvangers: wat hebben we dat we niet hebben ontvangen? We zijn ontvangers van wat God schenkt in Christus: de dankbaarheid is niet richtingloos, maar heeft een heel duidelijk adres De christen is dankbaar vanwege de verlossing door Christus.
En juist daarom antwoorden we ook. We blijven niet alleen hoorders, maar we spreken ook tot God en met God. Nota bene: hoe belangrijk het ook is dat we uit dankbaarheid in het spoor van Gods geboden gaan, het gebed is nóg belangrijker, omdat we daarmee onszelf God aanbieden in dankbaarheid en gaandeweg ook nieuwe dankbaarheid leren.
Overigens moeten we het onderscheid tussen de geboden en het gebed maar niet te sterk aanzetten: ze zijn nauw aan elkaar verbonden. Uit antwoord 115 blijkt dat het gebod de aanzet geeft tot het gebed. Wij kunnen immers de geboden niet houden zoals het behoort; toch laat God ze preken, opdat wij hoe langer hoe meer bidden om de genade van de Heilige Geest.
Vervolgens blijkt in antwoord 116 dat het gebed mede afhankelijk is van het gebod: wij bidden omdat God dit voornaamste stuk van de dankbaarheid van ons eist. En ook in de verdere behandeling van het gebed wordt telkens opnieuw verwezen naar het gebod van God.
Anders gezegd: dankbaarheid is meer dan alleen een gevoel; het is een praktijk en wel de praktijk van het gebed. Waar veel mensen pas gaan bidden wanneer ze daar behoefte aan voelen, is het voor de christen die de Heidelbergse Catechismus leert, een dagelijkse praktijk, waar wel gevoel bij komt (zowel een hartelijk berouw als een hartelijke vreugde), maar die gelukkig niet van het gevoel afhankelijk is.
Waar veel hedendaagse vormen van spiritualiteit vooral worden gekenmerkt door een grote vrijblijvendheid, ziet het christelijke gebed er totaal anders uit: gedisciplineerder en, paradoxaal genoeg, daardoor ook vreugdevoller. Want het gebed functioneert niet als een soort vliegwiel voor religieuze gevoelens, maar als een ankerpunt: een houvast in tegenspoed en een vreugde die gefundeerd is.
3. Amen en zekerheid
Met het woord ‘houvast’ zijn we terug bij het begin van de Heidelbergse Catechismus, waar wordt gevraagd naar de enige troost (of ‘houvast’) in leven en sterven. Die troost is dat ik met lichaam en ziel niet van mezelf ben, maar het eigendom ben van Jezus Christus. Intuïtief zou je zeggen dat je beter af bent wanneer je alleen het eigendom bent van jezelf, maar dat is nu juist een zondige gedachte. We zijn beter af in Gods hand dan met ons leven in eigen hand.
Wat heeft dit met het gebed te maken? De laatste vraag en antwoord over het gebed knoopt het gebed als het ware vast aan de eerste vraag. Daarmee is de cirkel rond: aan het eind van de Heidelbergse Catechismus kun je opnieuw beginnen.
In die laatste vraag gaat het om de betekenis van het woordje ‘Amen’. Het is bijzonder dat de Heidelbergse Catechismus hier aandacht voor heeft. Calvijn besteedt er in zijn catechismus geen enkele aandacht aan. Maar vooral de manier waarop het ‘Amen’ wordt behandeld, is van belang.
Opvallend genoeg staat er niet dat mijn gebed net zo zeker is verhoord als ik verlang dat het verhoord wordt. Dat zou al een geweldige bemoediging zijn, maar dan nog zou ik me kunnen afvragen of ik wel voldoende verlang dat mijn gebed verhoord wordt. En voor je het weet, zit je in een negatieve spiraal: ik verlang vast niet genoeg. En dat is ook zo: wie zou er durven zeggen dat hij voldoende verlangt dat zijn gebed verhoord wordt?
Maar het antwoord reikt verder: het gebed is nog zekerder verhoord, dan dat ik voel dat ik het verlang. Dat antwoord getuigt niet alleen van pastorale wijsheid, maar vooral blijkt hier aan het eind van de catechismus nog eens de eigen aard van het geloof. Geloof gaat niet op in wat ik voel, wil of kan begrijpen. Het grijpt boven zichzelf uit, werkt boven zijn eigen macht, omdat het geloof is in de belovende God. Mijn troost is niet dat ik zo goed verlang of dat ik zo goed gehoorzaam. Het werkt andersom: mijn troost is dat ik Christus toebehoor en dáárom verlang ik naar al Gods geboden te leven en bid ik.
Uiteindelijk gaat het de Heidelberger Catechismus hier om zekerheid in een onzekere wereld. Al zijn er gelukkig minder Europese oorlogen en minder kindersterfte in onze tijd, toch leven we in onzekere tijden. Onzekerheid hoort bij het menselijk leven. Maar zekerheid hoort bij het christelijke leven, vanwege Gods belofte.
Dat vraagt wel om een voortdurende oefening in het leven op Gods belofte. Al te snel zinken we weg in wanhoop of cynisme enerzijds, of klemmen we ons vast aan de schijnzekerheden van het moderne leven anderzijds. Het komt eropaan dat we gaandeweg, hoe langer hoe meer, leren ons aan God toe te vertrouwen. Daarom benadrukt de Heidelbergse Catechismus ook dat wij ‘zonder ophouden’ (vraag 116) God bidden om Zijn genade en om de Heilige Geest - en dat wij Hem daarvoor danken.
Ten slotte
Of het door dit artikel makkelijker geworden is aan collega’s uit te leggen wat bidden is, weet ik niet. Wel hoop ik dat we in ieder geval zelf gaandeweg steeds meer en steeds opnieuw leren bidden.
A. Huijgen
Dr. A. Huijgen is universitair hoofddocent aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 2015
De Wekker | 24 Pagina's