Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dominee heeft een beroep

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dominee heeft een beroep

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met deze titel wil ik uw en jouw gedachten wat op gang brengen. Iemand zal zeggen: ja, dat klopt, hij is dominee. Een ander reageert: dat is onzorgvuldig geformuleerd; hij draagt een ambt. En een derde: o ja? Van welke gemeente dan? En staat hij al weer zó lang hier? En eigenlijk hebben alle drie een beetje gelijk. We gaan het hebben over het ‘vreemde’ van het werk van de predikant (nu noem ik expres anders) en van de eigenheid die daaruit voortvloeit voor zijn plaats in kerkenraad en gemeente.

De verbintenis aan de gemeente
In veel gemeenten komt het met enige regelmaat voor: er is een predikantsvacature; het beroepingswerk komt op gang. Per gemeente op verschillende manieren: de ene kerkenraad doet een voorstel aan de gemeente na volledig interne bezinning; een tweetal of een enkelvoudige kandidaatsstelling. Veel kerkenraden betrekken op de een of andere manier de gemeente daarbij via een beroepingscommissie of iets dergelijks. Maar hoe dan ook: via verkiezing door de gemeente beroept een kerkenraad de beoogde predikant. En dan volgen maximaal drie (voor een kandidaat zes) weken bedenktijd. ‘Zou hij het aannemen?’

Het beroep wordt concreet op schrift gesteld via een beroepsbrief. Daarin staat wat de kerkenraad allemaal van de predikant verwacht. Het centrum ligt bij de prediking (hij is immers predikant?), daarna volgen catechese en pastoraat (die mede de prediking voeden). Verschillende kerkenraden hebben meer en meer behoefte aan nog andere, specifieke diensten die de predikant zal verrichten, al naar gelang de situatie van de gemeente. Specifieke gemeenteopbouw bijvoorbeeld. In de beroepsbrief staat ook een bijzondere volzin te lezen: ‘Om ieder misverstand te vermijden wijst de kerkenraad u erop dat dit beroep niet beschouwd moet worden als een aanbod om een arbeidsovereenkomst met u aan te gaan. In overeenstemming met de kerkorde is een verhouding tussen predikant en gemeente/kerkenraad geen overeenkomst naar burgerlijk recht’.

Er is dus geen sprake van een kerkenraad die als werkgever een dominee als werknemer in dienst neemt. De kerkenraad betaalt hem geen salaris uit met een loonstrookje, nee, in de beroepsbrief belooft hij hem (en zijn eventuele gezin) te voorzien van een ‘traktement’. Nu zegt de nieuwe Van Dale dat dit een verouderd woord is voor salaris of loon, maar in de kerk wordt het daarvan toch uitdrukkelijk onderscheiden. Ik las ergens: ‘een traktement is de vergoeding die een dominee krijgt zodat hij niet hoeft te werken náást zijn werk in de kerkelijke gemeente’ (website Kerken in Pesse). En dat is heel aardig geformuleerd. Artikel 11 van onze kerkorde formuleert het zó: ‘De kerkenraad is (…) verplicht zijn dienaar naar behoren overeenkomstig de richtlijnen van deputaten financiële zaken te onderhouden’. Let, wel: te onderhouden, niet: te betalen.

De dominee moet dus ook zelf zorgen voor zijn afdracht aan de belastingdienst; hij is voor die dienst iemand die ‘andere inkomsten uit arbeid heeft’. De kerkenraad betaalt hem een bruto bedrag, en zeker als je net predikant bent moet je daar goed op letten: er gaat veel af, net zoals bij iedere andere Nederlander – alleen bij die andere Nederlander zorgt de werkgever daar meestal voor.

Het Bijbelse principe
Waar komt die gedachte van dat ‘vrije beroep’ – zoals het maatschappelijk wel wordt aangeduid – toch vandaan? Daarvoor openen we de Bijbel. Het heeft te maken met de stelregel dat een predikant voor de hoge principes van zijn werk vrijheid nodig heeft. Hij mag niet gebonden zijn aan mensen (kerkenraadsleden, andere gemeenteleden) die hem daarin de wet voorschrijven.

Daarvoor kan men om te beginnen al in het Oude Testament terecht. De priesters, uit de stam van Levi, kregen geen eigen erfdeel in het beloofde land toegewezen. Zij mochten ook geen land kopen. En ze leefden van de weidegronden die aan hen werden afgestaan en van de ‘tienden’ (Num. 18: 21-24, 35: 1-8). En op hun 50e mochten ze met ‘emeritaat’, Num. 8: 23-26. Dan móchten ze nog wel dienen, maar ze hóefden dat niet meer, net als onze emerituspredikanten – die gaan alleen iets later met emeritaat.

In het Nieuwe Testament is het Paulus die als evangelieprediker in dat principe is doorgegaan en daarvan de contouren heeft geschetst. In Fil. 4: 10-20 komt dat mooi uit: Paulus heeft een gave ontvangen van de gemeente en bedankt daarvoor. Het gebeurde ook al eerder: in Thessalonica ontving hij ook al twee keer een gift ‘voor wat hij nodig had’ (vers 16). Hij ontvangt die met dankbaarheid, maar benadrukt dat hij de gave niet zoekt, maar slechts de (geestelijke) vrucht die ‘op uw rekening toeneemt’ (vers 17). De gemeente wordt er dus geestelijk beter van als zij vanuit het hart de dienaar onderhoudt! Het is immers (vers 18) een ‘welgevallig offer, welbehaaglijk voor God’. Ook in 2 Kor. 11: 7-9 wordt duidelijk dat Paulus natuurlijk net als ieder ander mens moet kunnen leven, maar dat toch in dat opzicht niemand tot last wil zijn. Dat is voor hem een permanente zorg (vers 9b).

In deze brief wordt tevens duidelijk waarom dat zo belangrijk is: de gemeente in Korinthe heeft veel op Paulus aan te merken, en plaatst hem in een negatief daglicht. Daardoor dreigt de kracht van de geestelijke boodschap die hij brengt in gevaar te komen. Paulus wil zoveel mogelijk zelf in de schaduw blijven, het moet de gemeente gaan om de boodschap van de gekruisigde Christus. En menselijke factoren moeten daarbij – voor zover dat mogelijk is – buiten beeld blijven.

De kerkelijke praktijk
Daarom hebben de kerken al vanaf de tijd van de Reformatie in hun kerkordes dit principe hoog willen houden en ervoor willen zorgen dat de predikant niet belemmerd zou worden in zijn geestelijke arbeid. Wanneer hij de gemeente onder ogen komt, op zondag in de eredienst, door de week in het catechisatielokaal en tijdens bezoeken in de huiskamers van gemeenteleden, moet niemand het idee kunnen krijgen: ja, hij komt voor zijn werk. En hij wordt ervoor betaald. Hij wordt door de kerkenraad gestuurd. In principiële zaken moet de predikant kunnen zeggen: ‘Zo spreekt de Heere!’ En niemand mag hem daarin voor de voeten lopen. Dat principe zit heel diep: de gemeente moet er geen enkele twijfel aan kunnen hebben dat de arbeid van de predikant in principieel opzicht een hemelse roeping is, waarbij hij op geen enkele manier wordt beïnvloed door menselijke en daardoor soms ook onzuivere factoren.

Dat geeft zowel aan de kerkenraad en de gemeente als aan de predikant een grote geestelijke verantwoordelijkheid: laten de kerkenraad en de gemeente de predikant in dit opzicht vrij? Mag de Heilige Geest de harten zó beroeren zoals Hij het via de dienaar aan de gemeente wil zeggen? En … maakt de predikant van dat hoge principe geen misbruik?

Ja, dat ook dat laatste moet gezegd worden. Het zal u misschien opgevallen zijn dat in het bovenstaande vaak het woord ‘principe’ viel. Want natuurlijk zijn er allerlei details waarin de predikant zich wel degelijk moet richten naar wensen van de kerkenraad en van de gemeente. Hij kan niet alles zomaar doen zoals hij wil in de praktijk. Hij zal in een goede verhouding met de kerkenraad zijn werkzaamheden indelen en de geluiden die uit de gemeente daarover klinken ter harte nemen. Predikanten die zeggen: ik heb maar één ‘Baas’ … die hebben principieel gelijk, maar tegelijk kan er een afweer tegen de kerkenraad in liggen, die een goede en heilzame samenwerking met hem zoekt. En die daar ook alle recht op heeft. Want de kerkenraad is weliswaar niet de werkgever van de predikant, maar hij voert wel sámen met hem het geestelijk opzicht over de gemeente. En de dominee kan zich niet uit die kerkenraad ‘lospellen’!

Enkele details
Na deze grote lijnen komen we nog tot enkele details. Het beroepingswerk is een geestelijke zaak, en de verhouding predikant tot de kerkenraad/gemeente ook. Dat is het hoge principe. Een behoorlijk onderhoud en een goede ‘werkrelatie’ staan daar niet haaks op, nee, ze vloeien er geestelijk juist uit voort.

Het betekent dat het beroepingswerk en de gang door de gemeente van de predikant overeenkomstig dat niveau zullen plaatsvinden. Dat proces begint al in de kerkenraad: wanneer deze tot het beroepingswerk overgaat, doet hij dat ‘met smekingen en gebeden’, zo verklaart hij in de beroepsbrief. Dat betekent dan wel dat de kerkenraad in zijn besprekingen op dat hoge niveau insteekt en daarop blijft, en dat hij zich vooral bezighoudt met de vraag: past deze predikant gééstelijk bij onze gemeente? Meer en meer ziet men dat allerlei elementen in het beroepingswerk en in de wensen voor een predikant sluipen die dat kunnen overschaduwen. Ach, dat is eigenlijk al een oud verhaal, er bestaat een gedicht over, over die predikant die voor werkelijk álle leden van de gemeente gelijkelijk aandacht moet hebben. En veel aandacht ook! En iedereen weet dat dat niet kan. Iedereen zegt het ook, maar denkt er in een geestelijk onbewaakt ogenblik bij: ‘Als ik dan toch maar aan mijn trekken kom’. En ik zet daar dan in de kantlijn weer een bliksemschichtje bij, dat doe ik al heel lang als ik iets scheef zie gaan.

En zo hebben wij vandaag onze moderne wensen: een goede communicator, een aansprekende stijl – let daarbij ook op de outfit, de kleding van de dominee – dichtbij de kindertjes in het kindergesprek, uit het hoofd preken … Zelf ben ik van mening dat de predikant heilig verplicht is, voor Gods aangezicht dus, om zich toe te leggen op een manier van werken en een stijl, zó, dat wat hem betreft er geen belemmering wordt opgelegd om het Evangelie bij de harten van de gemeenteleden – jong en oud – te leggen. Ik heb er ook eerlijk mijn best voor gedaan. Deze tijd vraagt om een andere aanpak en een andere stijl van onze geestelijke arbeid dan die van de 19e en 20e eeuw. De kerk moet zich altijd weer principieel reformeren, de predikant moet zich altijd weer praktisch reformeren. Maar de gemeente moet er geen hard principe van maken. Een predikant is geen duizendpoot: hij is er voor de bediening van Woord en sacramenten, voor (het voorgaan in) de gebeden, voor catechese pastoraat, en misschien heeft de Heere hem nog wat andere gaven gegeven. Extra. Maar hij blijft toch ‘net een mens’ … Arme collega's, die zich opgezweept moeten voelen door de flitsende televisiepresentatoren, de snelheid van onderwerpen die over elkaar heen buitelen, die een popiejopiefiguur zouden moeten zijn, of een entertainer. Onze arbeid gaat over de gekruisigde Christus, en prof.dr. A. Baars zei in zijn afscheidscollege in 2014 dat onze taal en stijl altijd daardoor getekend zullen zijn. Terecht, al voeg ik er aan toe dat dit geen somberheid hoeft te betekenen: de gekruisigde is immers ook de opgestane!

Zouden de kerkenraden eens willen nagaan of zijn stijl in het beroepingswerk daarmee in overeenstemming is? En zouden de gemeenten eens willen nagaan of hun verwachtingspatroon bij dit heilige principe past? Wat men in het openbaar rond het beroepingswerk tegenkomt, geeft aanleiding om te vragen of wij ongemerkt toch niet aan verschuivingen meedoen. Dat is niet nieuw: in de 16e eeuw is al sprake van classicale vergaderingen die een predikant ‘verplaatsen’, omdat zijn werk in de gemeente geen vrucht meer draagt (vaak samenvallend met gebrek aan financiële offers). U leest er in de oude kerkordes al van. Soms hing dat samen met onverkwikkelijkheden die niet censurabel waren, maar wel aanleiding gaven tot een stevige ‘smet op het blazoen’; de man kon beter ergens overnieuw beginnen. En in een tijdperk zonder social en andere media kon dat binnen een classicaal ressort wel geregeld worden. Soms hing het ook samen met de beperktheid van gaven. Het maakt in onze dagen de vraag dringender: zoeken wij bij een predikant naar een broeder met allerlei originele ideeën (enkele predikanten hebben die trouwens!), of zoeken we iemand die in het Woord woont en dat Woord in alle oprechtheid doorgeeft? Soms gaan die twee samen, maar lang niet altijd. Een talentenjacht … of op zoek naar dat ene talent … Gezegend de kerkenraad en de gemeente die in dit opzicht de wereld op afstand weten te houden en het beroep van de predikant als roeping ontvangen.

D. Quant
Ds. D. Quant is emerituspredikant van Huizen en woont te Houten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 2016

De Wekker | 20 Pagina's

De dominee heeft een beroep

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 2016

De Wekker | 20 Pagina's