Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Gogh als religie-stichter*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Gogh als religie-stichter*

54 minuten leestijd Arcering uitzetten

'En wat betreft de leer die ik dan verkondig. Dat leerstuk van mij: ,,mensen, laat ons liefhebben wat we liefhebben", grondt zich op een axioma.' 'Dat axioma is: ,,Mensen, we hebben lief".' Brief 188 [R6]

Van Gogh is een figuur om je op te verkijken. Een onhandig stug getekende boer, een kinderlijk fel gekleurde zon - ze wekken niet de indruk van een groot kunstenaar die in religieuze spanning bezig is met baanbrekende symboolvorming. Toch is Vincent één van die zeldzame beeldende denkers die er worstelend in slagen de bakens te verzetten. Buitengewoon breed en met inzet van alle krachten oriënteert hij zich in de gistende cultuur van het laatste kwart van de negentiende eeuw. Als zestienjarige knaap komt hij al in de kunsthandel terecht, in Den Haag. Later volgen Londen en Parijs. Op een leeftijd dat anderen vlijtig de regionale kunstacademie bezoeken, raakt hij beroepshalve thuis in de internationale artistieke wereld van de jaren zeventig. Een taalbarrière kent hij niet. In z'n Engelse periode schrijft hij Engelse brieven, in de Franse jaren Franse. Hij leest gedichten van Heine en Uhland, boeken van Dickens en Carlyle, van Michelet, Victor Hugo, Emile Zola, en van wie niet. Mèt zijn favoriete schrijvers en dichters zoekt hij naar nieuw licht. Slechts tien jaar duurt zijn kunstenaarschap, van 1880 tot 1890, maar in die korte tijd lukt het hem de loop van de kunstgeschiedenis te wijzigen. De symboolwereld zoals die bij zijn aantreden bestond, is dan geëlimineerd; of getransformeerd in een geheel nieuw idioom. In dit opzicht doet Van Gogh sterk denken aan zijn literaire tijdgenoten, de Tachtigers, alleen is hij hen een ronde voor. Het verblijf in Engeland en Frankrijk brengt hem in intiem contact met een veel verder uitgewerkte secularisatie dan in zijn eigen land. Ongeveer een jaar voor zijn tragische dood vindt zijn werk de eerste erkenning. Honderd jaar later blijkt, anders dan bij de Tachtigers, de bewondering voor zijn werk nog steeds toe te nemen, en wel wereldwijd. Het Van Goghjaar 1990 is voorbij. Zijn er na de vloedgolf van publiciteit nog nieuwe gezichtspunten denkbaar? Het antwoord luidt: een bepaald type onderzoek is nog maar net begonnen. Het kon ook pas beginnen nadat tal van deelproblemen waren onderzocht (zoals bijv. de netelige kwestie van datering) en nadat de belangstelling van vakmensen, simpel gezegd, verschoof van vorm naar inhoud. Wat Van Gogh betreft is aan dit soort voorwaarden nóg nauwelijks voldaan. In dit vlak heeft de Japanner Tsukasa Ködera een studie van allure gepubliceerd, die zo dadelijk zal worden ingeleid. Aan Ködera's visie wordt de probleemstelling voor deze bijdrage ontwikkeld, terwijl aan het slot van dit opstel zijn boek inhoudelijk de revue zal passeren.

1. Van Goghs thematiek is homogeen en religieus bepaald

Tot Van Gogh krijgt men geen toegang door een individueel schilderij op zichzelf te bezien. Vrijwel elk doek van deze kunstenaar heeft iets fragmentarisch. Inzicht in dit oeuvre ontstaat derhalve ook niet door al die incompleetheden bij elkaar op te tellen. Men ontdekt de complexe maar sterke eenheid, door te letten op de steeds weerkerende motieven. Lijken deze eerst niet meer dan alledaagse gegevens - een zaaier, een spitter, de sterrenhemel, de zon - vormgeving en herhaling geven er de lading aan van een buitengewone presentie. Van Gogh verleent aan een schijnbaar naturalistische wereld een 'primitief' voorkomen. Dit drukt een 'oer'-kracht uit die mythische associaties wekt. Reeds de vroege critici hebben dit opgemerkt. Nog tijdens Vincents leven was het de Franse symbolist Aurier, en later, om de bekendste te noemen, de filosoof Jaspers. Er zijn dan ook allerlei studies verschenen over die basismotieven. Maar hoe verhouden zich die basismotieven onderling? Is er samenhang in te ontdekken? Soms is er sprake van series. Zijn dat losse series? Of zijn het series die thematisch met elkaar samenhangen? Werkt Van Gogh misschien aan één centrale thematiek? Het zou de moeite lonen dit eens te onderzoeken. Maar wie waagt zich aan zo'n omvangrijke taak? Het is deze uitdaging die Tsukasa Ködera aanvaardde: een integrale benadering, een peiling in de breedte. Er was nóg iets waar het onderzoek zich nooit systematisch mee bezig had gehouden. Dat is de relatie tussen Van Goghs artistieke carrière en zijn religieuze achtergrond. Trouwens, die religieuze achtergrond op zich is ook veel gemeden. Over Van Gogh is eindeloos gespychologiseerd en gespychiatriseerd. Daarvoor geeft zijn leven ook voldoende aanleiding. Maar zijn geestelijke ontwikkeling is vaak weinig systematisch verkend. Van z'n geloof, z'n ideeën en z'n idealen kan men zich een beeld vormen uit de bewaard gebleven brieven. In augustus 1872 ontstond een correspondentie tussen de broers Vincent en Theo Van Gogh. Deze liep tot 24 juli 1890, een paar dagen voordat Vincent, zevenendertig jaar oud, aan de gevolgen van zelfverwonding stierf. Aangezien Vincent pas in 1880 voor het kunstenaarschap koos, ging de belangstelling meestal uit naar wat hij sindsdien, als kunstenaar, aan het papier toevertrouwde. Maar liefst acht jaar correspondentie werd zodoende sterk onderbelicht. Bovendien was het moeilijk, zo niet onmogelijk, zich van deze periode een juist beeld te vormen vanwege het feit, dat uit die vroege brieven in de eerste uitgave (1914) allerlei passages zijn weggelaten. Hele bladzijden! De zogeheten 'volledige' uitgave van 1953 (herdrukt in 1973) was opnieuw onvolledig. Vreesde men dat de uitgesproken religieuze inslag van Vincents jarenlange worsteling, het publiek zou afschrikken? Hoe dit zij, pas met de derde uitgave, in het Van Goghjaar 1990, verscheen een werkelijk complete editie; (met als pluspunt ook de brieven van en aan anderen dan Theo, als minpunt toch nog een aantal omissies.' Ook Ködera was aanvankelijk niet van plan de religieuze achtergrond in z'n onderzoek te betrekken.2 Deze drong zich gaandeweg echter zo sterk op, dat die uitgroeide tot het kader waarbinnen Van Gogh in deze studie zijn geesteshistorische betekenis krijgt. Zo werd dit onderzoek ook een peiling in de diepte. Zowel bekende als onbekende werken bleken pas in een religieus kader hun geheimen prijs te geven. Aldus werd duidelijk dat de betekenis van Van Gogh de grenzen van het vakgebied ver overstijgt. Ködera promoveerde in 1988 in Amsterdam op een studie over Van Gogh die verraste door breedheid èn diepgang. Een dergelijke studie kón ook pas opgepakt worden sedert de ontwikkeling van op de negentiende eeuw toegesneden iconologische methoden. Op dit punt trof de promovendus het enorm met zijn promotor Evert van Uitert. Naderhand heeft Ködera zijn proefschrift bewerkt. In het Van Goghjaar is het uitgegeven als een prachtig boekwerk onder de titel Vincent Van Gogh, Christianity versus Nature. Wat de hoofdlijnen betreft doet het boek beweringen op drie niveaus. Gemakshalve geef ik die hier in drie stellingen:
a. de thematiek van Van Goghs totale oeuvre is homogeen,
b. deze thematiek is religieus bepaald,
c. de religiositeit ervan vormt een substituut voor het christendom.
Op het eerste en tweede niveau overtuigt het boek helemaal. Op het derde niveau ook, maar dat is niet de bedoeling van de auteur. Bij herhaling lezen we hoe Van Gogh werkt aan een substituut voor het christendom, maar volgens de
inleiding bedoelt Ködera met 'Christianity' steeds slechts 'dogmatic Christianity'.3 Deze restrictie heeft echter geen zin. In het algemeen al niet omdat christendom zonder dogma's wijn is zonder alcohol. Maar het blijkt ook uit wat Ködera op tal van plaatsen zelf aandraagt. Het duidelijkste voorbeeld levert de wrijving tussen Vincent en zijn meest bevriende kunstbroeders, Gauguin en Bernard. Zelfs hun vaag-christelijke motieven weigert Van Gogh over te nemen. Waarom? Ködera geeft hiervoor een reden die Vincents drijfveren in een helder licht plaatsen. De onderwerpen van z'n vrienden accepteren was 'impossible for Van Gogh, even a self-denial of his raison d'être, for his existence as an artist started with his rejection and abandonment of Christianity.'4 Zo scherp is het zelden geformuleerd. Hier de restrictie volhouden dat die verwerping slechts dogmatisch christendom geldt, doet die bewering in de lucht hangen. Aan het werk van die vrienden valt immers niets dogmatisch-christelijks te ontdekken. Ze waren in principe met dezelfde dingen bezig als Van Gogh, alleen in zijn ogen niet consequent genoeg. Ook in Vincents jeugd zal men met een lantaarn naar dogma's moeten zoeken. Hij weet nauwelijks wat dogmatisch christendom is. De slag tegen dogma's is al geleverd door een eerdere generatie. Vincents strijd heeft derhalve een ander karakter: hij ontworstelt zich aan de beklemming van een ethisch getint en vooral piëtistisch christendom. Het geloof waarbij hij opgroeit, heeft de gestalte van een verheffende moraal, zonder dat er een vertrouwensrelatie is met de levende God die deze moraal zou moeten sanctioneren en met genade overstralen. Hier wordt geloven presteren, streven, zoeken. God wordt overwegend gezocht in de geheimen van de natuur, in de diepten van het eigen gemoed en in de uitingen van de kunst. Dit speuren naar heilige zaken ligt ingebed in een overgevoelige persoonlijkheidscultuur. Maar met dit vrome sentiment komt hij in het harde leven niet uit. Zoals Ködera terecht beklemtoont, vecht Vincent tegen een religieus gevoede melancholie."' Tegen déze achtergrond kan men helaas stellen, dat Van Gogh brak met 'the clergymen's God'.6 De dominees gingen inderdaad voorop en de gelovigen volgden: aan Jezus' hand de natuur in.7 Maakte men deze wandeling eerst nog binnen een kerkelijk kader, later niet meer. Hiermee is tevens gezegd, dat die kerkverlating niet alleen verzèt tegen de geloofsbeleving behelsde. Ze was er evengoed de consequéntie van. Dit laat zich illustreren met een schets van Vincents denkklimaat. Wanneer dit klimaat is verkend, kom ik op Ködera's studie terug.

2. 'Of men het vinden mocht, of iets daarvan.'

Vincents vader is dominee, evenals zijn grootvader en Oom Jan. Drie ooms zitten in de kunsthandel. Pa, zoals hij steeds in de brieven heet, staat bekend als volgeling van de Groninger school.8 Deze richting verzet zich krachtig tegen de calvinistische geloofsopvatting en zoekt aansluiting bij voor-reformatorische vroomheid. Ze oriënteert zich op een traditie die teruggaat op Thomas a Kempis, de schrijver van de Imitatio Christi. Op Pa's studeerkamer hangt bijvoorbeeld een prent van Maria als Moeder van Smarten, een Mater Dolorosa,9 die je in een protestants milieu niet zou verwachten. Vincent zelfheeft van jaar tot jaar een prent op z'n kamertje hangen met de titel L'imitation de Jésus Christ (naar een schilderij van Luis Ruyperez). Het gelijknamige boek, van Thomas a Kempis, bezit hij in verschillende talen. Een Franse uitgave schrijft hij zelfs woord voor woord over om zich de tekst geheel eigen te maken. Typerend voor de volledig ondogmatische geest waarin Vincent opgroeide, is het onderschrift dat hij aan zijn Imitatio Christi-prent toevoegt. Het is de merkwaardige bede van Pa: 'Heer ik zou zo graag ernstig zijn.'10 In zijn vroege brieven is overal de hoge druk merkbaar van het willen navolgen van Christus a la Thomas. De loodzware melancholie die zijn jeugd omfloerst, wordt gevoed door het streven naar dit hoge ideaal èn de daarmee gepaard gaande angst het niet zullen halen. Dit komt doordat hij opgroeit bij de gedache uit de Groninger school, dat een mens 'het' uit zichzelf moet halen. Liefde tot God is iets dat een mens van nature heeft." Dit iets, al is het maar een vonkje, moet aangewakkerd worden. Dit kan door veel in de natuur te wandelen.12 Het kan ook door gedichten te lezen of schilderijen te bekijken.13 Zowel uit de natuur als uit de kunst leert men God kennen. Binnen deze verstaanshorizon worden christelijke noties als 'droefheid naar God' (2 Cor. 7:10) en 'zalig die treuren' (Matth. 5:4) getransformeerd tot een cultuur van zwaarmoedigheid. 'Het moet zalig zijn', vertrouwt Vincent zijn broer toe, 'te treuren met mannelijke droefheid'.14 Graag leest hij gedichten over 'goddelijke smarte'.15 Wanneer hij als tweeëntwintigjarige in de Parijse kunsthandel werkt, vertelt hij, even terug in Den Haag, aan Theo: 'Pa schreef mij laatst: 'Weemoed doet geen pijn, maar doet ons de dingen met een heiliger oog bezien.' Dat is de echte 'stille weemoed', het fijne goud, maar zover zijn wij nog niet, nog lang niet. Laat ons hopen & bidden dat wij zover mogen komen en geloof mij steeds.' (Van Goghs onderstreping)16 Vincent ziet zichzelf niet als een christen, hij hoopt het te worden. In z'n Dordtse periode, na de mislukking in de kunsthandel en verschillende omzwervingen, maakt hij de balans op van z'n leven tot dusver. Aan Theo schrijft hij dan: 'Het is, geloof en vertrouw ik, een onberouwelijke keuze die ik heb gedaan om te trachten te worden een christen en een christenwerkman.'17 Dan vat hij het plan op theologie te gaan studeren. Als Vincent de vooropleiding van deze studie aanvat, zou men misschien een belijnder geloofsopvatting verwachten. Maar het tegendeel is het geval. Hij komt in huis bij Oom Jan, dr. J.P. Stricker, in die dagen een geëerd predikant te Amsterdam. Deze was een enthousiast volgeling van Ernest Renan, de schrijver van Jésus, (1864) en de eerste die een Nederlandse variant hierop schreef: Jezus van Nazareth,1S Oom Jan houdt 'hartelijke, warme toespraken'. Vincent gaat vaak bij hem ter kerke. Evenzo bij predikanten als J.J.L. ten Kate en E. Laurillard. Dezen beschouwt hij als ware kunstenaars. Ze houden soms ook 'hartelijke toespraken' naar aanleiding van bekende religieuze prenten.19

Op de kamer van Oom Jan hangt een prent van Calvijn naar een schilderij van Ary Scheffer.20 Dit lijkt in strijd met de verwachting. De aandacht gaat echter niet uit naar Calvijns werk, integendeel, maar naar de vrome ernst die de kunstenaar in diens gelaatstrekken wist te leggen. In dit klimaat wordt scherp gelet op ieder 'in wie men iets hogers opmerkt'.21 Vincent doet ook mateloos zijn best. Hij bestudeert voorts portretten van Uhland, Andersen, Dickens en vele anderen en acht het heel belangrijk 'die dikwijls te bezien' in de hoop 'of men het vinden mocht, of iets ervan.' Maar 'een mens krijgt het niet opeens.' (Van Goghs onderstrepingen) 22

3. 'The Man of Sorrows and aquainted with grief'

Van Gogh is een figuur om je op te verkijken. Het valt immers niet te ontkennen dat hij Christus toch maar bewondert en blijft bewonderen. Dit brengt een onderzoeker gemakkelijk in verwarring. Het is ook de oorzaak van Ködera's restrictie (zie § I-slot). De vraag is alleen: wanneer godservaring, natuurervaring en artistieke ervaring met elkaar wedijveren, welke betekenis kan Christus dan krijgen?23 De navolging van Christus wordt opgevat als een ware 'imitatio'. Lijden en vechten dienen in ieders leven de trekken te vertonen van Zijn smart, van Zijn strijd. Moeite en telerustelling moeten op een hoger plan komen te staan. In de navolging van Christus gaat het om 'ware moeite en teleurstelling. '24 Zó is Hij het Voorbeeld der voorbeelden. De Groninger school was meer pedagogisch dan soteriologisch gericht. De mensheid heeft vele opvoeders gekend, maar nooit een vriend als Jezus is. Dit lijkt een hoge inschatting van Christus. Maar in feite wordt de Onvergelijkbare (Hand. 4:12) neergehaald in het vlak van vergelijkingen. Dat die vergelijking - bijvoorbeeld met Socrates - gunstig voor Jezus uitvalt, maakt de zaak extra pijnlijk. Bovendien is dit slechts een kwestie van tijd, want spoedig verliest de graadmeter, het negentiende-eeuwse persoonlijkheidsideaal en de negentiende-eeuwse conceptie van de natuur, z'n geldigheid. De voorbeeldfunktie die aan Christus wordt toegekend, betreft voornamelijk zijn lijden en kruisweg, én de troost die hij de lijdende mens te bieden heeft. Christus consolator - een schilderij van Ary Scheffer - stond bij Vincent zeer hoog genoteerd.25 Veel houdt hij zich in z'n Amsterdamse tijd bezig met 'the Man of Sorrows and aquainted with grief' zoals hij Jes. 53:3 sinds z'n Londense periode citeert.26 Ook is hij gegrepen door het Ecce homo-motief: Zie de mens.27 En niet minder door Christus in Getsemane. En nog eens in Getsemane.28 Wat echter ontbreekt is Golgotha. We komen nergens het Kruis tegen. Vincent eert Christus niet als Verlosser. Hij kent niet de verzoening van zijn zonden. Zo goed als hij bekend is met Jes. 53:3, zo onbekend is hij met het volgende vers: 'Nochtans onze ziekten heeft Hij op zich genomen...' Vincent prijst niet de voldoening in onze plaats. Hij rust niet in de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof.29 Ofschoon hij bijna dagelijks op kerkepad is, weet Amsterdam hem dit niet te geven. Vincent blijft het zoeken. In die weg speurt hij ook naar rechtvaardiging. Maar in Amsterdam vindt hij die niet. Noch in taaie studie, noch in boeiende predikanten.

4. 'De liefde is onze rechtvaardiging voor God'

In feite was Vincent al een station verder dan a Kempis' Imitatio Christi, zoals die door de Groninger school was gemodificeerd. Al lang voordat hij naar Amsterdam kwam had Vincent zich gewonnen gegeven aan zijn meest blijvende voorbeeld: de Jezus van Renan, een hoogstaande, bezielde, gevoelige hervormer. 30 Reeds in de tijd dat hij nog in Londen in de kunsthandel werkt, schrijft Vincent aan Theo: 'Blijft dus bij je eigen ideeën & als je twijfelt of die wel goed zijn, toets ze dan aan die van Hem, die zeggen durfde (! WLM): 'Ik ben de waarheid', of aan die van een of ander humaan mens, bijv. Michelet.'31 Michelet! Wie in Van Goghs leven naar een 'leer' wil zoeken, komt bij deze Franse schrijver terecht. Van hem las de jeugdige Vincent L'Amour en hij was er ondersteboven van. 'Een revelatie' noemt hij het, en 'een evangelie'.32 Het inspireerde hem tot de vorming van zijn eigen dogma: 'Mensen laat ons liefhebben wat we liefhebben'.33 Retorisch licht Vincent toe: 'En welke leer verkondig ik? Mensen, laat ons onze ziel overgeven in onze zaak en laat ons met het hart werken en liefhebben wat we liefhebben.' Hiermee bedoelt hij: 'zich rondborstig over te geven aan de onweerstaanbare aandrang des harten.' Lange tijd heeft hij 'uit gewetensovertuiging' en 'plichtgevoel' gemeend dit niet te kunnen doen. Toen kwam de grote ontdekking, dat dit nu, dit bezwaar, de 'balk in eigen oog' is. Zo verwarren we, stelt hij met vuur, 'een quasi- of would-be-geweten met onze eigenlijke conciëntie.' Van Gogh is een figuur om je op te verkijken. Wie hem wil begrijpen dient zich te realiseren dat dit breken met moraal en tucht een heilige plicht voor hem werd, ingegeven door het van vooroordelen bevrijde geloof.34 'De liefde', schrijft Vincent een paar dagen later aan zijn broer Theo, 'is onze rechtvaardiging voor God, onze grote afdoende rechtvaardiging, want eerst door haar wordt ons plichtgevoel duidelijk...35 Losgeknipt uit het verband kan een dergelijke uitspraak een overtuigende, christelijke indruk achterlaten. Maar Vincent laat er meteen op volgen dat Theo veel meer zal hebben 'aan het opnieuw lezen van Michelet dan aan de Bijbel. 'Hoe kan dat? Onder 'geloven' verstaat Van Gogh 'gevoelen dat er een God bestaat' en met 'God' bedoelt hij 'een onweerstaanbare macht' van wiens bestaan, meer nog: van wiens 'presentie', de werkelijkheid van de liefde het bewijs vormt. Waar blijft nu die rechtvaardiging 'voor God'? Is 'God' hier nog te onderscheiden van het fenomeen 'liefde' dat zijn presentie moet bewijzen? En is liefde hier nog te onderscheiden van hartstocht, welke dan ook? Hebben we hier niet te maken met een cirkelredenering? Wie deze vraag stelt, krijgt een eerlijk antwoord. Het is waar, zegt Vincent, ik praat in 'een kringetje', maar zo zitten Nature en Realité36 nu eenmaal in elkaar.

Van alle machten is 'de levenskracht Liefde' (hoofdletter) de machtigste. In 'dat kringetje', schrijft hij, draaien we rond.37 Wel, als dit de feitelijke toedracht is, waarom dan nog een 'leer'? En waarom moet die verkondigd? Het antwoord luidt, dat nog zo veel mensen of deze stand van zaken ontkennen, of er voor terugschrikken zich aan de liefde over te geven. Zij vallen hèm lastig die zich er wél in stort. Vincent schrijft deze dingen ruim een jaar nadat hij voor de kunst koos. Hij is dan hevig verliefd op een dochter van Oom Jan, zijn nicht Kee Vos-Stricker,38 die kort tevoren weduwe geworden is. Zij weigert pertinent op zijn avances in te gaan, maar hij ziet daar een uitdaging in. Hij komt tot het inzicht dat hij zich te lang aan intellectuele hartstocht heeft overgegeven, nu is het tijd voor de fysieke. 39 Tot in het absurde blijft hij aandringen en zijn nicht achtervolgen. Dat levert een breuk op zowel met Pa en Moe als met Oom Jan Stricker en de zijnen. Het is in dit verband dat we eindelijk iets van een dogma tegenkomen waartegen Vincent zich afzet. Aan zijn vriend Rappard schrijft hij: 'Gij weet misschien niet eens dat er in de theologie een systeem van resignatie bestaat met zijtak mortficatie.' Nu, dit strijden tegen de vleselijke lusten behoort tot de ondragelijke lasten die zekere theologen de mensen opleggen, terwijl ze zelf die lasten met geen vinger aanraken. 'Maar toen ze mij dat juk wilden aantrekken, toen heb ik gezegd: donder op!'40 Hierna volgt een passage die licht werpt op de typische invulling die Vincent geeft aan 'geloof'. Dat 'donder op!' vonden ze natuurlijk oneerbiedig, lezen we, maar het is nu eenmaal zo dat die 'resignatie' niet bij ieder past. De een is een type voor de resignatie, de ander voor het geloven. En wat wil ik, besluit Vincent, als ik voor dit tweede, 'nl. 't geloven en wat daar uit voortvloeit, ben in de wieg gelegd.'

5. 'Homme intérieur et spirituel'

Een dergelijke 'leer' doetje vragen: beseft Van Gogh niet dat hij op deze manier afscheidt neemt van het christelijk geloof? Hij gaat de deur uit en schrijft vanuit Den Haag, waar hij zich nu als kunstenaar tracht te vestigen, 'het hele systeem van die godsdienst' afschuwelijk te vinden. Met Pa heeft hij een scène gehad als nooit te voren. 'Maar 't is me toch een rust dat ik zó ver gegaan ben dat ik niet meer terug kan.'41 En toch... Het verwarrende is dat hij God beschouwt als een onweerstaanbare kracht in de natuur, speciaal in de menselijke natuur, èn blijft denken dat hij aldus handelt in de geest van Christus. Vanuit bijbels gezichtspunt geeft hij de Bijbel prijs maar juist daardoor meent hij in de geest van de Bijbel te handelen. Hoe kan dit? In feite stellen we deze vraag te laat. Het is goed, in te zien, dat reeds die eerdere, óvergeestelijke opstelling in wezen ongeestelijk was. Reeds die attitude van zelfkwelling doet denken aan inversie van de christelijke ascese. Toen Vincent in zijn Amsterdamse tijd het ideaal koesterde om een 'soort natuurmens' te worden zocht hij God, of de absolute ervaring ('het'), al lang in zichzelf, hoeveel hij ook met bijbelteksten of echo's van teksten strooide. Met de cultivering van 'mannelijke smarte' en 'heilige weemoed' streefde hij het ideaal na van de 'homme intérieur et spirituel',42 zoals hij het noemt. Maar deze innerlijk en geestelijk levende mens - 't is net of je Kandinsky leest! - is uitgerekend in dat mystieke zoeken van meet af aan bezig z'n eigen kruisweg en z'n eigen heilsweg te plaveien. Zo'n 'geestelijk' mens smeedt het wapen van een eigen evangelie - en dit is het misleidende - uit het staal van het ware Evangelie. De 'homme spirituel' is een 'homme revolutionnaire'. Steeds hing op Vincents kamer tussen al die vrome prenten de voor hem even religieus geladen prent Un citoyen de Van V ('Een burger uit het jaar 5' van de Franse revolutie, toen de christelijke jaartelling was afgeschaft.)43 Voor Vincent is het verband niet ver gezocht: 'Wat nu aangaat 'homme intérieur et spirituel' te zijn, zou men dat niet in zich kunnen ontwikkelen door de kennis van de geschiedenis in het algemeen en van bepaalde personen van alle tijden in het bijzonder, van de Bijbelse geschiedenis af tot die van de omwenteling toe en van de Odysseé tot de boeken van Dickens en Michelet toe?' De maatschappij heeft behoefte aan geestelijke vernieuwing. En... een nieuwe geestelijkheid. In dit kader past helemaal dat Vincent zichzelf graag ziet als een schilderende monnik.44 Ook als hij later zijn idealen op Japan projecteert, kiest hij niet de rol van de Japanse kunstenaar maar van de Japanse monnik, de bonze.

6. 'God wil dat in deze tijd de wereld hervormd worde...'

Heeft Vincent dus toch met het geloof gebroken? In eigen ogen zeker niet. Van Gogh is een figuur om je op te verkijken. Hij oriënteert zich op de grote schrijvers van zijn dagen die 'geacht worden aan 't hoofd der moderne beschaving te staan'.45 Bij hen ontdekt hij iets fascinerends. 'Neem nu Michelet en Beecher Stowe, die zeggen niet: 't Evangelie deugt niet meer, maar zij brengen ons aan 't verstand hoe het toepasselijk is in deze onze tijd. Michelet zegt zelfs dingen volkomen en hardop die 't Evangelie slechts als in kiem ons toefluistert.'46

Daartoe behoort 'de werkelijkheid der liefde', maar evengoed de werkelijkheid van de geschiedenis: 'God wil dat in deze tijd de wereld hervormd worde door hervorming van zeden, door hernieuwing van 't licht en 't vuur der eeuwige liefde.'47 Onderwezen door schrijvers als Michelet, beleeft Van Gogh zijn eigen tijd als een nieuwe hervorming, dieper dan die uit de tijd van Calvijn. Het is een doorbraak van de grootste historische betekenis, slechts te vergelijken met de opkomst van het christendom. Dit houdt voor hem niet in, dat we kunnen blijven staan bij wat de eerste christenen geloofden. Het voorbeeld is slechts vergelijkenderwijs, zoals moderne schrijvers ons leren zien. Uit een brief aan zijn zus Wil leren we Vincent op dit punt goed kennen. Wie op zijn argumentatie let, ziet hoe hij met bijbelse allusies werkt - licht der wereld, opstanding, het spreken van Jezus - om moderne schrijvers religieus gezag te verlenen. Vincent vraagt aan zijn zus Wil: 'Hebben wij genoeg aan de Bijbel? Tegenwoordig zou geloof ik Jezus zelf weer zeggen tot hen die melancholiek neerzitten: >'t is hier niet, 't is opgestaan. Wat zoekt ge de levende bij de doden.< Indien 't gesproken of geschreven woord licht der wereld blijve, zo is het ons recht en onze plicht te erkennen dat we leven in een tijd, waarin zó geschreven, zó gesproken wordt dat om iets te vinden even groot en even goed en even oorspronkelijk en evenzeer als vroeger machtig de hele oude maatschappij om te wentelen, we 't gerust kunnen vergelijken bij de oude omwenteling van de christenen. Ik voor mij ben altijd blij dat ik de Bijbel beter heb gelezen dan veel lui van tegenwoordig, juist omdat het mij een zekere rust geeft dat er vroeger zulke hoge ideeën zijn geweest. Maar juist omdat ik het oude mooi vindt, vind ik het nieuwe a plus forte raison mooi, a plus forte raison omdat wij zelf handelen kunnen in onze tijd.'48 De formule is eigenlijk even eenvoudig als brutaal. In de hele geschiedenis kom je nergens zulke hoge ideeën tegen als in de Bijbel. Door lezing ervan kom je zelf ook op ideeën. Uiteraard niet dezelfde, maar wel even hoge. Zo zien we op welke wijze de moderne literatuur voor Vincent de Bijbel vervangt. De beweging van revolutie, romantiek en naturalisme neemt de plaats in van het jonge christendom. Met het unieke voordeel dat de moderne ideeën een mens in een actieve rol plaatsen midden op het toneel van zijn eigen tijd.

7. 'Ik ben tamelijk trouw in mijn ontrouw.'

Er is vaak gewezen op de omslag in Vincents leven. Daar stonden we ook bij stil. Maar die omslag komt niet in mindering op de continuïteit die er is. Wanneer Theo schrijft dat hij veranderd is, antwoord Vincent 'Ik ben tamelijk trouw in mijn ontrouw.'49 Want wat blijft er aan het eind over van de bijbelse waarheid? Juist dat wat er aan het begin al ingestopt was: een voorbeeld dat inspireert om er, op hoop tegen hoop, in het leven tegen aan te gaan. Voor het overige valt voor Vincent 'waarheid' samen met 'werkelijkheid'. Wie maar 'eerlijk' kijkt naar de realiteit, zoals de naturalistische schrijvers doen, brengt waarheid aan het licht. Vincent: 'De gebroeders Goncourt en Zola - in La joie de vivre en zoveel andere meesterwerken - schilderen 't leven zoals we 't zelf voelen en voldoen dus aan die behoefte die we hebben dat men ons waarheid spreke.'50 Ook wanneer Van Gogh voor de mijnwerkers preekt (zie § 16) blijkt de natuurlijke behoefte van de mens maatgevend. Steeds meer zien we hoe waarheid de kleur krijgt van 'levenswaarheid'. Bij gevolg blijft er geen plaats voor bijbelse normen. De 'natuur' dicteert ze. Het ligt dan ook in de lijn van dit denken dat Vincent, nadat hij z'n zus heeft verteld hoe hij 'de meest onmogelijke en zeer weinig voegzame liefdeshistories' heeft, die brief besluit met een volledige ontkenning van goed en kwaad.51 De teneur is steeds: Een mens moet z'n natuur volgen: naar lijf en ziel het leven fèl leven, en in de kunst de kleuren hóóg opvoeren. Kunst en leven groeien meer en meer samen. Daarom heeft het weinig zin, te vragen: wat hebben we eigenlijk met Van Goghs brieven te maken? Of te stellen, dat alleen zijn kunst van belang is. Bij Van Gogh bestaat een hechte eenheid tussen zijn denken en zijn voelen. De 'levenswaarheid' die uit z'n pen vloeit, komt in zijn kunst volledig tot expressie. Als er één boek is waaruit dit onomstotelijk blijkt, dan wel Ködera's boek over Van Gogh. Nu het volstrekt ondogmatische klimaat - althans in christelijke zin - van Vincents positie is geschetst, kan de bewering van Ködera gelezen worden zoals die er bij herhaling staat: Van Gogh substitueerde voor het christendom een soort natuur-religie. Nu volgt de introductie van Ködera's boek. Daarbij worden zes hoofdthema's op de voet gevolgd.

8. 'Dominocratie'

Zijn vertrekpunt neemt Ködera in het milieu van de jonge Vincent. Dit gebeurt echter noch psychologiserend noch psychiatriserend.52 Zulke benaderingen wijst hij af vanwege hun passepartout-karakter. Met milieu bedoelt Ködera de door dominees beheerste Nederlandse cultuur van de negentiende eeuw. Uit deze cultuur wordt speciaal de bijschriften-poëzie (foto met gedicht) naar voren gehaald als een bron van motieven waaruit Van Gogh in zijn vroege werk put. Deze bron laat zich vergelijken met de zeventiende-eeuwse emblematische literatuur (plaatje met praatje), die in dit domineesland overigens ook hernieuwde waardering ondervindt. Hier reiken vader Cats en J.J.L. ten Kate elkaar de hand. Totdat de Tachtigers van zich laten horen. Dan stort de 'dominocratie' in. Een hele generatie dominees en/of domineeszonen stapt over van een religieuze cultuur met een artistieke inslag naar een artistieke cultuur met een religieuze inslag. C. Hofstede de Groot wordt grondlegger van het vak kunstgeschiedenis in Nederland. C. Busken Huet wordt de bekende schrijver en journalist. Allard Pierson wordt hoogleraar filosofie en esthetiek. Jacques Perk wordt dichter. Anton Mauve wordt de schilder die zijn neef, Vincent Van Gogh, wanneer deze afziet van een loopbaan als evangelist, op weg helpt in de kunst. (De ontwikkeling na Tachtig schijnt zelfs de herinnering aan de voorafgaande periode te hebben uitgewist. Boeken en andere bronnen uit die periode trof Ködera niet in officiële bibliotheken aan. Kennelijk ligt hier nog een uitgebreid veld van onderzoek braak).53

9. Program van substituties

Ködera toont aan, dat Van Gogh niet slechts motieven uit dit milieu oppikt, maar een 'thematic program' ontwikkelt verwant aan dat van de Engelse romanticus Carlyle. Het programma van Carlyle is door Basil Willey ongeveer als volgt samengevat: substitueer 'Onmetelijkheden' voor God, substitueer 'Tempel van het Universum' voor de Kerk, substitueer'Literatuur' voor de Bijbel, 'helden' voor heiligen, 'arbeid' voor gebed, enzovoort, en je hebt in één klap het bijgeloof (!) uit de weg geruimd en een ware religie over gehouden voor eerlijke (!) mensen van vandaag, een religie die eindelijk correspondeert met de feiten. (Mijn uitroeptekens, WLM) Ook bij Vincent, stelt Ködera, zien we zo'n program van substituties, zodat Willey's typering van Carlyle in veregaande mate kan worden toegepast op het streven van Van Gogh. Hoe ver die toepassing gaat, blijkt elders in het boek.D4 Daar neemt Ködera niet alleen de typering van Willey over, maar ook zijn taxatie: dat door deze methode van substitutie het bijgeloof wordt opgeruimd. (Dit punt zal de aandacht nog krijgen.)

10. De zon vervangt de kerk

Na de beslissing om van evangelist kunstenaar te worden, is de voornaamste substitutie de vervanging van het kerkje door het motief van de zon. Net als de maan en de sterren spreekt de zon van de liefde Gods. Ook de zonnebloem staat als liefdessymbool tegenover de kerk. Aldus vindt een 'naturalization of religion' plaats. In dit kader komt ook het omstreden schilderij De opwekking van Lazarus aan de orde. Dit ontstond naar aanleiding van Rembrandts gelijknamige ets. Alleen valt op, dat Christus op de Van Gogh afwezig is. We zien als nieuw motief een gele zon.

Volgens de bekende Van Gogh-kenner Jan Hulsker is Christus hier geëlimineerd uit respect (sic!). Tegenover Hulsker stelt Ködera dat het niet te ver gaat 'to see a substitution of the sun for Christ.' Dit bijzondere schilderij ontstond na een ernstige aanval van Vincents ziekte. Het is zeker geen kwestie van over-interpretatie, schrijft Ködera, wanneer we het doek lezen 'as Van Goghs wish for resurrection after his attack of illness.'55 Met deze interpretatie beweegt Ködera zich in de lijn die hij al op pagina 1 van z'n boek uitzet. Daar citeert hij Van Goghs eerste criticus, Aurier, die zich afvroeg of we in dit oeuvre niet te maken hebben met een 'heliomythical allegory'.

11. Het licht verdringt de duisternis

Licht in de duisternis. Dit is het derde thema bij Ködera. De aandacht wordt gericht op Van Goghs 'substitution of literature for the Bible'. Illustratie hiervan vormen de beide drieluiken die de kunstenaar in gedachte had. In het eerste, stelt de auteur, is de Bijbel vervangen door een moderne roman, in het tweede neemt La berceuse, een vrouw uit het volk, de troostende funktie over van Ary Scheffers Christus Consolator, die Vincent tijdens z'n theologische studie zo bewonderde. Centraal staat in dit deel het bekende Stilleven met open Bijbel, waarin Zola's geel oplichtende roman 'La joie de vivre', naar Ködera's mening, de duisternis verdrijft. (Hier blijven enkele punten onopgehelderd, waar ik in § 17 op terug zal komen).

12. Het land van de rijzende zon (voor uit het paradijs verdrevenen)

Een vierde aandachtspunt vormt het japanisme. Van Goghs obsessieve aandacht voor alles wat met Japan te maken had, is voorwerp van veel studie geweest. Toch heeft nog niemand, aldus Ködera, de kern geraakt: dat Japan, het land van de rijzende zon, funktioneert als een 'primitivistic utopia' en de Japanse mens als een religieuze versie van Rousseau's homme de la nature. In dit kader wordt het een zelfportret van Gauguin. Ook andere kunstbroeders zouden aan een dergelijke uitwisseling deelnemen. Doel was het stichten van een kloosterachtige kunstenaarsgemeenschap, verenigd in 'true religion'. Centrum hiervan zou het onderkomen worden dat Van Gogh huurde (bekend als het Gele Huis). Symbolisch voor de intentie waarmee dit ideaal werd nagestreefd is het aantal stoelen dat Van Gogh hiervoor kocht. Uitgerekend twaalf.56 Het verblijf van Gauguin, de enige die het Gele Huis met Vincent heeft gedeeld, liep uit op een gevaarlijk conflict. De gevolgen waren catastrofaal. Het grote ideaal, 'to create a substitute for Christianity', leed schipbreuk. Daarna ging het met Van Gogh bergafwaarts.

13. Het paradijs is mooi, Getsemane is mooier

Op de vijfde plaats valt licht op het motief van de spitter. Al komt dit even vaak voor als alle zaaiers en maaiers samen, het is nog weinig onderzocht. Toch vertoont het een semantische homogeniteit. Ködera toont aan dat dit motief een allusie vormt op de verdrijving uit het paradijs. Aldus wordt de spitter symbool van de menselijke misère, waarmee Vincent zich graag bezighoudt. Deze typerende voorkeur blijkt als hij schrijft: Le Paradou [het paradijs van Zola] spreekt me wel aan, maar ik 'vond het buiten 't Paradijs' - waar men denkt aan - mooier.' Evenzo: 'Een is mooi, maar Getsemane is toch mooier.' Hier zien we hoe het tragische motief van de spitter naadloos verbonden wordt met dat van de lijdende Christus. Gemeenschappelijk punt is 'our tragic existence'.

14. In 'De sterrennacht' straalt het licht van Ernest Renan

Tenslotte keert in verhevigde vorm het thema 'kerk' terug. Dit zesde opstel ontleent z'n overtuigingskracht aan het feit dat alle lijnen uit het boek hier samenkomen. Centraal staat het doek De sterrennacht (JH 1731), 'one of the most puzzling and controversial paintings' in Van Goghs oeuvre. Ködera maakt duidelijk dat de bestaande opvattingen naar twee uitersten neigen: een traditioneel christelijke en een empirische. De eerste lijkt aannemelijk vanwege het kerkje met de langgerekte spits, de laatste lijkt steun te vinden in verschillende astronomische studies. Beide partijen missen echter de pointe. Ködera wijst op Thomas ä Kempis; en Zola (die evenals Van Gogh de Imitatio Christi indronk!) Maar doorslaggevend acht hij het Jezusbeeld van Renan, die, net als tevoren Strauss, apologeet wilde zijn. Centraal stond in zijn denken de onuitgesproken vraag: hoe predik je het Christendom aan 'moderne' mensen. In de ogen van Renan is Jezus de stichter van de 'pure cult': de enige religie zonder rituelen, zonder tempels, zonder priesters en bovenal... zonder vaderland.'7

Verstaat men het omstreden schilderij tegen deze achtergrond, dan predikt het Van Goghs diepste conflict. Het kerkje vertegenwoordigt een historisch bepaalde, tijdgebonden vorm van religie: het Christendom. Daartegen steekt de sterrenhemel in eeuwige glorie af als de 'the authentic locus of divine experience'.58

15. Brugfunktie

In een slotbeschouwing typeert Ködera Van Goghs visie als 'his concept of nature-religion'. We ontmoeten hier in geëxalteerde vorm de laatste uiting van 'the romantic cult of nature'. Begonnen in de 18e eeuw, funktioneerde deze cultus als brug tussen het voorafgaande christendom en het 20e-eeuwse ongeloof. Tot zover de introduktie van Ködera' s Van Goghstudie.

16. 'Door duisternis tot licht'

Dit prachtig gecomponeerde boek is veel rijker aan inhoud dan hier kan blijken. Tegelijk is deze studie arm aan christelijk besef. Dat het geloof, zoals gezegd, nergens werkelijk inhoud krijgt, wreekt zich op verschillende plaatsen. Ik kies drie voorbeelden waar m.i. verwijzing naar de geloofsinhoud de interpretatie zou versterken. Het eerste aandachtspunt is 'licht in de duisternis'. Ködera typeert dit thema als 'suvival of a Christian concept', ontleend aan Joh. 1:5.59 Maar hij leest over Van Goghs riskante manipulatie van deze tekst heen. Even verder heet het: 'Let us now return to the concept .60 Nu lezen we iets anders dan daarnet. Toch is het correct. Er staat nu inderdaad wat Vincent van het Bijbelwoord maakte, althans ongeveer. (Zelden citeert hij letterlijk. Vrijwel steeds modelleert hij een tekst, om uit al 'die oude verhalen' de kern los te pellen). Hij is met dit thema bezig in de tijd dat hij in de Borinage werkt als evangelist. Hij heeft het dan over 'Licht dat opgaat in de duisternis' en noemt dit een van de wortels of grondwaarheden van het evangelie, ja van heel de Bijbel. Opvallend echter is dat Vincent de richting van de beweging omkeert. Waar Joh. 1 spreekt over Licht dat in de duisternis neerdaalt (het komt van boven), denkt Vincent aan Licht dat in de duisternis opgaat (het komt van beneden). Misschien speelden nog andere Bijbelteksten door zijn hoofd, maar hij denkt er zijn eigen kant mee op. Zo ontwerpt en onderstreept hij de spreuk: 'Door duisternis tot Licht' En hij voegt eraan toe, dat de mijnwerkers in het bijzonder 'behoefte' hebben aan dit woord, daar zij immers 'in de duisternis, in het hart der aarde werken.'61 Is dit 'survival' van Bijbels onderwijs? Het juiste commentaar hierop gaf Vincent zelf. Als hij van z'n Amsterdamse studie overgestapt is naar een Vlaamse opleidingsschool voor evangelisten, legt hij Theo uit, dat men er minder let op oude talen en theologie dan op het 'natuurlijk' geloof. Voordat hij als evangelist naar de Borinage zou vertrekken, raadde Pa hem aan, opstellen in voorraad te maken. We vinden hem even later bezig naar aanleiding van een schilderij van Rembrandt, Het huis van de timmerman,62 ('Omdat Hij zelf is de grote Man van Smarten die onze krankheden kent, die zelf genaamd werd de zoon des timmermans...'). Aangekomen in de mijnstreek, preekt Vincent over de Macedonische man uit Hand. 16:9 die riep: 'Kom over en help ons.' Deze wordt voor de mijnwerkers uitgeschilderd als 'een arbeider met trekken van smart en lijden en vermoeienis op het gelaat zonder gedaante of heerlijkheid maar met een onsterfelijke ziel die behoefte heeft aan de spijze die niet vergaat...' (Van Goghs onderstreping).63 Tegelijk stuiten we hier weer op het motief van de armen die zo boeien en de ellende die zo schilderachtig is. Tot in de nacht zit Vincent in deze periode al te tekenen. Er gaat geen brief voorbij waarin hij niet schrijft over prenten van arbeid en triestheid die hij verzamelt, of waarin hij informeert naar bekende kunstenaars en hun werk. In de mijnstreek heeft hij diepe ervaringen. Bij het zien van zoveel verlatenheid, bekent hij Theo, 'rijst in onze geest op de gedachte aan God.'64 De duisternis is nodig om tot het licht te komen. Vincent tracht inderdaad tot het uiterste naar zijn opvatting te leven. Maar de woorden 'Door (!) duisternis tot licht' bevatten niet meer dan een omkering van werkelijk bijbels onderwijs. Met deze spreuk sluit Vincent aan bij de traditie van de Romantiek. En wel op het punt van de preoccupatie met lijden en zelfverlossing. Van Goghs spreuk vertoont sterke verwantschap met die van Goya: Lux ex (!) tenebris.65

17. Waar blijft de kern-substitutie?

Een tweede voorbeeld vormt de verklaring van het Stilleven met opengeslagen Bijbel. Het boek ligt open bij Jesaja 53. Ködera vermeldt dit maar doet er niets mee. Ook van Zola's roman wil hij de inhoud er buiten laten. Terwijl juist die inhouden - naar weerskanten! - zijn interpretatie versterken. Jesaja spreekt over het lijden van de Knecht des Heren. Uit teksten als Hand. 8:30-35 weten we dat die 'Knecht' de Messias is. Van Gogh wist dit ook, zoals we zagen. Bij Jes. 53 dacht hij bij herhaling aan 'The Man of Sorrows and aquainted with grief.'66 Deze messiaanse 'Sorrow' vormt in Van Goghs schilderij een parallel met ons aller situatie: misère die toch uitzicht biedt (zó tekent Zola de menselijke conditie
in La joie de vivre.) Dit kiezen voor heilbrengende ellende spoort met Vincents uitspraak dat Getsemane mooier is dan het paradijs. Want 'Getsemane' bevat een belofte. Door duisternis komen we tot licht. Van de verdrijving uit het paradijs voert er geen weg terug, de weg loopt dóór. Voor de waarachtig lijdende mens, die 'goddelijke smarte' kent, is Utopia een haalbare zaak.

Als we het schilderij zo bezien, gaat de relatie tussen de twee boeken (Bijbel en Zola) niet in het contrast op. We zien een (anti-)parallel. Van Gogh voert de 'navolging van Christus' zo ver, dat hij het lijden van die Knecht uit Jes. 53 zélf wil dragen (een betekenisinversie die we in de negentiende eeuw steeds vaker tegen komen sinds J.L. David en Goya).6' Wanneer deze verklaring juist is, ziet Ködera in Van Goghs 'program van substituties' de belangrijkste substitutie over het hoofd: de imitatio Christi die plaats maakt voor de identificatio Christi, of ook: Van Gogh die zich met de Man van smarten vereenzelvigt. (Verschillende kunsthistorici wezen al in deze richting. 68)

18. Christus blijft 'subliem'

Als derde punt kies ik die bewondering voor Christus, al kunnen we die niet op één enkel woord baseren. Dat Van Gogh Christus 'subliem' noemt, is op zich niet doorslaggevend. Zowel Thomas à Kempis als de protituée Sien Hoornik, met wie Vincent - als het ware in vernedering - lange tijd samenleefde, heten 'subliem' ,69 Toch is er met Christus iets speciaals. Van Gogh is een figuur om je op te verkijken. Wie de blijvende bewondering van deze kunstenaar voor Christus wil plaatsen, moet zoeken naar het derde van vergelijking. Hij dient er op te letten dat deze bewondering gelijke tred houdt met afkeer van de Bijbel. Christus, die in de Bijbel het Woord heet, wordt uitgespeeld tegen het Woord dat Bijbel heet. Duidelijk blijkt dit uit een brief aan de kunstenaar Bernard. Vincent: 'De Bijbel, dat is Christus, want het Oude Testament leidt naar dat hoogtepunt. Paulus en de evangelisten staan op de andere helling van de berg. Wat is dat verhaal toch kleingeestig!' Even verder, na vergelijking met andere volken, komt toch de troost: 'Maar de troost van die zo droef stemmende Bijbel, die onze wanhoop en onze verontwaardiging wekt, die ons in ernst kwetst, ons volledig van de wijs brengt door haar bekrompen en aanstekelijke dwaasheid - de troost die zij bevat als een pit in een harde schil en bitter vruchtvlees, dat is Christus.'70 Wie wil vatten wat Van Gogh in Christus ziet, hoeft maar door te lezen: 'Alleen Christus heeft als enige onder de filosofen, de magiërs, enz. het eeuwige leven, de oneindigheid van de tijd, de nietigheid van de dood, de noodzaak van de zin van sereniteit en toewijding, tot de belangrijkste zekerheid bestempeld. Hij heeft sereen geleefd, als kunstenaar groter dan alle andere kunstenaars.' (Van Goghs onderstreping).71

Let wel, er staat niet dat Christus eeuwig leven belooft, er staat dat hij (in deze brief steeds met kleine letter) een bepaalde stand van zaken als eeuwig bestempelt. Dat is de grote vondst van Christus: hij ziet verder dan de zichtbare feiten, hij heeft oog voor de onzichtbare andere 'helft van het bestaan.' Daar was nog niemand op gekomen. Hier vinden we het derde van vergelijking: de creativiteit! Van Gogh ziet in Christus de grootste magiër aller tijden, het voorbeeld voor zijn kunstenaarschap. Een extra voordeel is dat Christus met zulke 'hoge ideeën' zijn tijd ver vooruit is. Dat is Van Gogh ook. Ook hij schept zijn doeken in de overtuiging, voor de komende eeuw bezig te zijn. Het laat zich immers heel goed denken, vult Vincent aan, dat de wetenschap mettertijd tot conclusies komt 'die min of meer overeenstemmen met de uitspraken van Christus over de andere helft van het bestaan.' Zo steekt Christus boven alle andere wijsheidsleraren en magiërs uit. Hij raakte geen marmer aan, noteert Vincent, geen klei, geen verf, geen pen, hij maakte geen standbeeld of schilderij of boek. 'Hij maakte... levende mensen, onsterfelijken.' (Van Goghs onderstreping) Hier vinden we een medaille met twee kanten. Aan de achterkant doodsangst, aan de voorkant adoratie en identificatie. Die woorden van eeuwig leven? 'Pure scheppingskracht', roept Van Gogh uit. Christus verstond 'de kunst van het leven scheppen, de kunst van onsterfelijk levend te zijn.'72 Dat is de ene kant. Maar daar is ook de achterkant. Door vereenzelviging met Christus, het grootste voorbeeld van 'sereniteit', vond Vincent zijn eigen 'sereniteit', zoals hij het (be)rusten in de loop der natuur bij voorkeur noemt. Reeds in zijn vroege doeken als Boerenkerkhof tracht hij zich te verzoenen met de dood door er een natuurlijke gang van zaken in te zien.73 Maar na zijn eerste, aard-gerichte periode plaatst hij het menselijk bestaan in een groter kader. Dan probeert hij zijn angst te overstijgen door in het sterven een kosmische transfer te zien. Zoals we de trein nemen naar Rouen, verwacht Vincent, 'nemen we de dood om naar een ster te 5 74 gaan. Tot het einde toe heeft Van Gogh in zijn kunst getracht boven de kunst uit te stijgen, met de creativiteit voor ogen, de scheppersmacht, van die sublieme magiër uit Nazareth.

Hier moeten we even terug naar Ködera's boek. Net op dit punt zet hij de zaken op de kop als hij schrijft, dat Van Gogh de wetmatigheden van de natuur substitueert 'for the superstitious, irrational elements of Christian religion.'73 In de eerste plaats verwart Ködera 'bijgelovig' met 'irrationeel'. Maar dit daargelaten, er gebeurt precies het omgekeerde. Van Gogh substitueert voor het mysterie van het geloof zijn bijgeloof. Hij tracht zich, door identificatie met Christus, meester te maken van diens 'kunst'. Zo wordt hij, net als zijn bewonderde voorbeeld, Christus, een religiestichter. Het hoogtepunt van dit streven localiseert Ködera terecht in het concept van het Gele Huis met z'n twaalf stoelen. Samen met Van Goghs japanisme illustreert dit zonneklaar zijn streven: 'to create a new congregation of believers in naturalized religion.'76 Voor het laatst kom ik bij Ködera's boek terug. Vanwege de onhelderheid terzake van Bijbel en christendom koos ik drie knelpunten. De bedoeling was, te laten zien dat het geloof inhoudelijk bij de interpretatie van Van Gogh betrokken moet worden. Doet men dit dan blijkt ook de ondertitel van Ködera boek een zwak punt te zijn. 'Christianity versus nature'. Het staat er alsof het christendom iets tegen de natuur heeft. De tekst van het boek stelt de relatie gelukkig op veel plaatsen beter. De zaken liggen immers net andersom. Waar we door heel deze studie heen getuige van zijn, is de door kunstenaars geleide 'attack of nature against the church.'77

19. Geest van inversie

Heeft de kerk deze aanval onderkend? 'De dominees noemen me atheïst', klaagt Vincent in een van zijn brieven. Begrijpelijk genoeg voelt hij zich in deze typering niet herkend.78 In het Van Goghjaar is dan ook voor en na opgelucht geconstateerd, dat we in Van Gogh beslist niet met een atheïst te doen hebben. Die constatering lijkt me terecht. Die opluchting niet. Die onthult dat we maar naar één kant hebben leren kijken: de kant van onverbloemde afwijzing van het Evangelie. Ongeloof kan echter ook een andere gestalte aannemen. Sinds de Romantiek stuiten we voortdurend op een geest van inversie: omkering van christelijke waarden en betekenissen. Anders gezegd: er bestaat niet alleen atheïsme, er is ook pantheïsme. In verband met Van Gogh werd nog nauwelijks geschreven 'over deze quasi christelijke antichristelijkheid, over dit ongeloof dat bij uitnemendheid christelijk verlangt te heten, over dit kenmerk der moderne wijsheid, in haar pantheïstische evangeliebestrijding.'79 Hiermee is het laatste woord over Van Gogh en zijn geestverwanten in kunst en literatuur niet gezegd. Alleen is aangegeven welke plaats deze worstelaar geesthistorisch inneemt en met welke krachten we in zijn oeuvre te doen hebben.


Willem L. Meijer (geboren in 1941) is part-time docent kunstgeschiedenis aan de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle. Adres: Hessenweg 75, 8051 LG Hattem.


Noten:
* Dit opstel is vnl. gebaseerd op twee publicaties uit het Van Goghjaar, in de noten afgekort als Brieven en Ködera. Brieven: De brieven van Vincent van Gogh, onder redaktie van Han van Crimpen en Monique Berendts-Albert, SDU Uitgeverij, 's-Gravenhage 1990. Alle bekende brieven van en aan Van Gogh met de bijbehorende schetsen. Vier banden. Met uitgebreide registers. (Nieuwe nummering van de brieven, doorlopende nummering van de 2254 pagina's). Ködera: Tsukasa Ködera, Vincent van Gogh, Cristianity versus Nature, Serie Oculi: Studies in the Arts of the Low Countries, Volume 3. John Benjamins Pulishing Company, Amsterdam/Philadelphia 1990, 119 illustraties in zwart-wit, 8 in kleur, 284 pp.

1. Deel 4 van de Brieven bevat een register dat onder het trefwoord Bijbel de teksten vermeldt waarnaar Van Gogh in zijn brieven expliciet verwijst. Veel bijbelwoorden die impliciet in de brieven aan de orde komen zijn niet als zodanig herkend. Het register geeft dus geen volledig beeld terzake. (Voorbeeld: 'de gruwel der verwoesting', Brieven p. 337, is onmiskenbaar een citaat uit Matth. 24:15en Daniël 11:31, 12:11. Vincent laat deze uitdrukking n.b. slaan op de academies van kunst en theologie.) Ook de vertaling hindert soms een juiste beeldvorming (passages en/of volledige Engelse en Franse brieven werden in het Nederlands vertaald). Waar bijbelwoorden niet zijn herkend, werden ze op goed geluk vertaald, waardoor voor de huidige lezer herkenning extra wordt bemoeilijkt. De vertaling laat trouwens vaker te wensen over (Voorbeeld in noot 30). Een wetenschappelijk geannoteerde uitgave van de brieven is gepland.

2. Ködera, p. 9.

3. Ködera, p. 11.

4. Ködera, p. 89.

5. Ködera, p. 42, 44.

6. Ködera, p. 83.

7. Ködera, (p. 22) verwijst speciaal naar Met Jezus in de natuur van ds. Laurillard. Als achtergrond ziet Ködera het panèntheïsme van Krause (p. 12). In één adem voegt hij Spurgeon hieraan toe, wat niet overtuigt. God leren kennen uit de natuur, heeft een rechtmatige plaats in de Bijbel. Voor onderscheiding met pantheïsme is een criterium nodig. Zie bijv. B. Kamphuis, 'Het eerste boek', De Reformatie (65-2) 14 okt. 1990, p. 25-28.

8. Ködera, p. 103 (noot 41) en p. 104 (noot 47) waar Ködera zelf beklemtoont dat we met een volledig 'undogmatic concept of religion' te maken hebben (evenals op p. 19). Hij spreekt over 'the Christocentrismofthe Groningen school' (in ons land bekend als: niet de leer, maar de Heer). J. Stellingwerff, Werkelijkheid en grondmotief bij Vincent Willem van Gogh (diss.), Amsterdam 1959, wijst al op het feit dat de Groninger richting duidelijk onder invloed stond van een persoonlijkheidsideaal met humanistisch grondmotief (p. 168). Opmerkelijk is dat de familie Van Gogh zelfs de bewondering voor Ary Scheffer met de Groninger school deelt. P. Hofstede de Groot schreef in 1861 een van de eerste biografieën over Scheffer; en de fa. Goupil, waar Vincent, Theo en drie ooms in betrokken waren, gaf fotogravures van Scheffers werk uit. (Cat. Ary Scheffer bewonderd door Van Gogh, Dordtrechts Museum 1990, p. 8, 10).

9. Brieven, p. 209, 290. Zo'n prent hing ook op Vincents kamer.

10. Over die prent. Brieven, p. 90, 215, 255, 259, 267. Van het boek, de Imitatio Christi, bezit Vincent naast een Nederlandse (181) en een Vlaamse editie (300) nog minstens twee uitgaven. Een Franse editie schrijft hij geheel over (258/259). Een Latijnse krijgt hij in z'n Amsterdamse tijd cadeau van C.M. Vos (gehuwd met Kee Stricker) in de hoop dat hij die eens zelf zal kunnen lezen (263). 'Het boek van Thomas a Kempis is zo mooi als b.v. Ary Scheffers [Christus] Consolator, het is iets dat men bij niets anders kan vergelijken.' Brieven, p. 817. Over wat die 'navolging' wel en niet inhoudt, zie bijv. J. Douma, 'K. Schilderen de navolging van Christus', De Reformatie (66-1) 6 okt. 1990, p. 25-28.

11. Markante illustratie levert Vincent als hij solliciteert naar een baantje 'met betrekking tot de kerk'. Als reden 'waarom ik mij bij u aanbeveel' geeft hij op: 'de aangeboren liefde voorde kerk.' (Brieven, 136).

12. Typerend: Tijdens een wandeling roept Vincent uit: 'O Jeruzalem, Jeruzalem! of liever, o Zundert, o Zundert!' (Brieven, p. 196, 197).

13. Later werkt hij dit ook uit. Bijv.: 'Verder zit er iets van Rembrandt in het Evangelie of iets van het Evangelie in Rembrandt, zo je wilt, dat komt ongeveer op hetzelfde neer.' (Brieven, 338) 'Probeer de essentie te begrijpen van wat grote kunstenaars, de serieuze meesters in hun meesterwerken zeggen, daarin zul je God terugvinden.'
(Brieven, 340).

14. Brieven, p. 146.

15. Brieven, p. 202.

16. Brieven, p. 95.

17. Brieven, p. 217, 210, 184 (Christen en christen-wérkman, want dat was Jezus, de zoon van de timmerman, ook).

18. Verschenen in 1868. In 1874 gevolgd door De oorsprong der moderne richting. (Ködera, p. 103/4 noot 43).

19. Brieven, p. 238, 258. Vgl. Ködera, p.67, afb. no 2.

20. Brieven, p. 226.

21. Brieven, p. 303.

22. Brieven, p. 252, 290. 'Zoek maar in de kunst en in de boeken of gij ook iets vinden mocht; er staat 'zoekt en gij zult vinden...' (Brieven, 270).

23. Waar halen die arme boeren in Brabant toch hun kracht vandaan? 'Zou het niet zijn', vraagt Vincent, 'dat beeld van Christus, de wonderbare macht en aantrekkingskracht van die naam? Zou het niet zijn wat de schilder schilderde in zijn 'Light of the World'? Bedoeld is het doek van William Holman Hunt. (Brieven, p. 208).

24. Brieven, p. 303

25. Komt dertien maal voor. Brieven, register, trefwoord Ary Scheffer.

26. Brieven, p. 263 (264, noot 2 vermeldt Jes. 53:3) p. 272, 279. Vincents enorme ontvankelijkheid voor Carlyle - zie noot 54 - heeft hier alles mee te maken. 'Carlyle zegt ook: 'Knowest thou that Worship of sorrow - the temple thereof founded some eighteen hundred years ago now lies in ruins, yet its sacred lamp is still burning'.' Brieven, p. 926.

27. Brieven, p. 205, 224.

28. Brieven, p. 104 (prent van Hébert), 193, 230. Waarschijnlijk ook prent van Delaroche (Ködera, p. 14). Uit zijn brieven blijkt dat Vincent zich verder bezighield met Getsemane-interpretaties van Ary Scheffer, Corot, Hébert, Delacroix, Bernard en Gauguin, nog afgedacht van z'n eigen interpretaties en transformaties.

29. Van nature is een mens slecht, maar onder Gods leiding of in de strijd des levens kan hij worden tot 'een wezen van hogere waarde' (Brieven, p. 290, 291).

30. Brieven, p. 442/443: Oom Jan Stricker heet liberaler dan Pa, maar beiden blijven staan voor een muur die de moderne schrijvers omvergeworpen hebben. 'Alleen omdat ik hoor tot een later geslacht, ga ik iets verder en laat dingen los die Z.Ed. nog vasthoudt.' Eerste citaat uit Renan reeds in mei 1875: Brieven, p. 82 (In het sleutel-citaat van Renan, dat Van Gogh overnam, komt de kernzin voor: 'Le peuple qui se fait le missionaire d'une pensée réligieuse n'a plus d' autre patrie que cette pensée.' - Op. p. 2103 wordt 'patrie' warempel vertaald met 'houvast'. Zo gaat de grondgedachte verloren: dat een mens alles moet opgeven, zelfs z'n vaderland, ten bate van die missie. - Deze gedachte komen we vaak tegen bij de zwerver en bohémien Van Gogh (bijv. Brieven, p. 336: 'je land of je vaderland is overal.' En p. 338: ' . . . geen vaste woon- of verblijfplaats omdat ik andere ideeën heb'. Over deze ideeën, p. 304/305: 'Daar is de behoefte aan niets minder dan het oneindige en wonderbare, en een mens doet wel als hij met niets dat geringer is, tevreden is en zich niet thuis blijft voelen zolang hij dat niet heeft verkregen.' (cursivering WLM) Hier laat het type van de bohémien zich maar moeilijk onderscheiden van het type van de monnik die zich uit de samenleving terugtrekt vanwege een gelofte. Vincent aanvaardt dat hij miskent wordt en troost zich met gedachten van Renan, Brieven, p. 1296.

31. Brieven, p. 76.

32. Brieven, p. 75, 434, 440.

33. Brieven, p. 446, 457.

34. Brieven, p. 438.

35. Brieven, p. 450.

36. Brieven, p. 428

37. Brieven, p. 451.

38. Brieven, p. 404, 407.

39. Brieven, p. 424.

40. Brieven, p. 447.

41. Brieven, p. 479, 480.

42. Brieven, p. 302.

43. Brieven, p. 277, 284.

44. Brieven, p. 1760 ( ' . . . als ik niet min of meer de dubbele natuur had van een monnik èn van een schilder...') en
p. 1735 ('een bonze').

45. Brieven, p. 442.

46. Brieven, p. 450, 451.

47. Brieven, p. 442.

48. Brieven, p. 1474, 1475.

49. Brieven, p. 339.

50. Brieven, p. 1474.

51. Brieven, p. 1477 (Zie reeds p. 467: Van Goghs reaktie op de huiver van Pa en Moe t.a.v. de vertaling van Goethe's Faust door ds. J. J.L. ten Kate: 'maar al dat geleuter over goed en kwaad, zedelijkheid en onzedelijkheid...') Van Gogh keert de norm om: 'De dominees noemen ons zondaars, in zonde ontvangen en geboren. Bah! wat vind ik dat verdomde nonsense. Is het zonde lief te hebben, behoefte aan liefde te hebben, zonder liefde het niet te kunnen uithouden? Ik vind een leven zonder liefde een zondige toestand en een onzedelijke toestand.' p. 471. ' . . . maar zie, ik heb lief en hoe zou ik liefde kunnen voelen als ik zelf niet leefde of anderen niet leefden en als we dan leven, daar is iets wonders in. Noem dat nu God of de menselijke natuur of wat ge wilt, maar (...) dat is voor mij God of net zo goed als God ( . . . zedelijke of onzedelijke liefde wat weet ik daarvan)? p. 473. In een brief aan Bernard: 'Je moet leven als een monnik die eens in de veertien dagen naar het bordeel gaat - dat doe ik ook, het is niet erg poëtisch, maar ik voel het als mijn plicht mijn leven ondergeschikt te maken aan de schilderkunst.' p. 1591/1592.

52. Ködera, p. 4.

53. Ködera, p. 10.

54. Ködera, p. 27, 95, 'Velen beschouwen Carlyle als een monster', erkent Vincent, omdat hij alle oude vormen en dogma's als 'oude kleren' beschouwt, maar ik zie juist 'dat hij de mens op een hoog standpunt plaatst in 't heelal. Tevens meer nog dan bittere kritiek zie ik liefde voor de mensheid in hem - veel liefde. Hij, Carlyle, heeft veel geleerd van Goethe, maar ik geloof nog meer van zekere man die geen boeken heeft geschreven, maar wiens woorden, ofschoon hijzelf ze niet opschreef, toch bleven - n.1. Jezus. Die vóór Carlyle ook veel vormen van allerlei onder 'oude kleren' rekende.' Brieven, p. 842.

55. Ködera, p. 34.

56. Ködera, p. 121, noot 210

57. Ködera, p. 88, 130, noot 316 (over die apologeten: noot 43).

58. Ködera, p. Deze ervaring is al jaren lang voorbereid. Brieven, p. 163, 198. 'When all sounds cease - Gods voice is heard - under the stars': p. 233, 240, 265.

59. Ködera, p. 43, 93.

60. Ködera, p. 48.

61. Ködera, p. 318.

62. Ködera, p. 311/312.

63. Ködera, p. 323.

64. Ködera, p. 318.

65. Cat. GOYA Das Zeitalter der Revolutionen, Hrg. Werner Hofmann, München und Hamburger Kunsthalle, 1980.
Teil I, VU.

66. Zie noot 27.

67. J.L. David, De dood van Marat (als Pietä), Goya, De 3e mei 1808 (Fussilade, waarin een opstandeling een wit hemd, doorboorde handen en de houding van de Gekruisigde heeft). Hier stuiten we op een grondtrek van de hele eeuw: de vermenselijking van het goddelijke. De mens heiligt zich door zijn handelingen betekenis te verlenen vanuit Gods handelen. 'Das neue, vielfach verborgene Bild des Gottessohnes ist ein immanentes Bild.' 'Seit Goya sind die Verzweifelten und Vertriebenen die Symbolträger Christi'. Dit is iets anders dan de traditionele aktualisering van bijbelse geschiedenissen, 'es birgt die Möglichkeit, alltägliche Vorgänge in ein Analogieverhältnis zu denen des Alten und Neuen Testaments zu rücken.' 'Der alltägliche Vorgang erhält eine symbolische Dimension, Mensch und Ding werden heilig gesprochen. Die namenlose Frau steht vor die Gottesmutter, eine Taube für die erscheinung des Heiligen Geistes (Flaubert, ).' Sinds de romantiek krijgt in dit denken de kunst een bijzondere status, 'wo erstmals die ästhetische Reflexion zu der Einsicht gelangt, daß das Kunstwerk Glaubenskräfte zu erwecken vermag.' Aldus Werner Hofmann, Das Irdische Paradies, Kunst im neuzehnten Jahhundert, München 1960, p. 138/139.

68. Vincent schrijft: 'En mijn eigen toekomst is een beker die niet voorbij kan gaan, tenzij ik hem uitdrink. Dus fiat voluntas.' Brieven, p. 986. Bialostocki noemt Jes. 53:3, 4. Het laatste vers overigens ten onrechte, want hij laat er op volgen dat Van Gogh vooral zijn eigen lijden tot uitdrukking brengt. Terecht legt B. verband met de 'Heimatlosigkeit des modernen Menschen'. (Stil und Ikonographie, Studiën zur Kunstwissenschaft, Dresden 1981, p. 266.) J.A. Emmens spreekt over een 'levenslange identificatio Christi' en vergelijkt met late Nietzsche (Kunsthistorische opstellen, Amsterdam 1981, p. 128). Zie ook mijn artikelenserie 'Van Goghs ', De Reformatie, (66-7, 8, 9) 24 nov. 1 en 8 dec. 1990.

69. Brieven, resp. p. 259 en p. 580.

70. Brieven, p. 1589 (zie ook noot 73). Het schema: 'ruwe bolster, blanke pit' past Van Gogh overigens ook toe op Ary Scheffers Mar guérite à laforntaine ( kunnen samengaan.') en op Sien Hoornik ('hoe rein zij is ondanks haai- bedorvenheid'). Brieven, rep. p. 77 en p. 989.

71. Brieven, p. 1589.

72. Brieven, p. 1590, 'Ik denk datje misschien verbaasd bent te horen dat ik zo weinig op heb met de Bijbel, die ik toch vaak geprobeerd heb te bestuderen. Alleen de kern, Christus, is dunkt me uit artistiek oogpunt superieur, in elk geval iets anders dan de Griekse, Indische, Egyptische, Perzische oudheid, die toch heel ver zijn gekomen. Welnu, ik zeg het nogmaals, deze Christus is meer kunstenaar dan de kunstenaars zelf. Hij werkte met levende geest en levend vlees, hij maakte mensen in plaats van beelden.' (p. 1593).

73. Ködera, p. 41, 42 (Hij troost zich in deze tijd met de uitspraak van Victor Hugo: 'Les religions passent, Dieu demeure', waarbij 'Dieu' gelijk staat met de 'kringloop' van jaargetijden, d.i. de natuur als 'eeuwig', 'oorspronkelijk' gegeven. Binnen dit kader funktioneert al sinds Millet het motief van de boer met zijn seizoen-arbeid.)

74. Brieven, p. 1607.

75. Ködera, p. 95.

76. Ködera, p. 96/97. 'Van Gogh verstand sich als Erwecker, dessen Botschaft nach einer Gemeinde sucht! Füralle die im kunstwerk ihr Bedürfnis nach einem Glaubensakt befriedigen wollen, ist er ein sicherer, antwortender Ort...' Werner Hofmann, PAN, Zeitschrift für Kunst und Kultur, 1990-4, p. 40.

77. Ködera, p. 82.

78. Wanneer Kee Vos-Stricker weigert op Vincents toenadering in te gaan, schrijft hij aan Theo, dat zij 'het niet zou kunnen verdragen dat het systeem van resignatie en zonde en God, en weet ik wat meer, ijdelheid bleek te zijn. En 't komt geloof ik niet bij haar op dat God eigenlijk misschien pas begint als we dat woord zeggen, het woord waarmee Multatuli zijn gebed van een onwetende besluit: 'O God, daar is geen God.' Zie, die God van de dominees, ik vindt hem zo dood als een pier. Maar ben ik daarom een atheïst? De dominees beschouwen me zo - que soit...' Brieven, p. 472/473. Uit het verband blijkt hoe Vincent 'liefde' religieus ijkt. Een vrouw geeft een man 'iets oneindigs' (470), 'le moment de 1'infini'. Dit geldt evengoed voor die 'vrouwen die de dominees zo verdommen', voor wie Vincent 'dat gevoel van genegenheid kent, bepaald genegenheid' p. 471. (Wat wellicht Kee Vos heeft afgeschrikt).

79. G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en revolutie (1847), Franeker 1976, p. 298. De omwenteling van 1789 was 'vromer' dan men meestal denkt. Tijdens het meest imponerende feest van de Revolutie, in 1794, werd na het houden van een preek (!) en na het aanheffen van een hymne (!) een bordpapieren beeld, voorstellende Atheïsme, plechtig door Robespierre verbrand in naam van het Opperwezen en/of de Wijsheid. Zeer opmerkelijk detail in verband met Van Gogh: deze plechtigheid begon 'at sunrise': David Lloyd Dowd, Pageant master of the Republic, Jacques Louis David and the French Revolution (1948), Freeport/New York 1969, p. 123. Hoenderdaal spreekt over 'Van Goghs pantheïstic concept of religion', Ködera, p. 28. (K. Schilder tekent een wat later maar verwant geestelijk klimaat op literair gebied in 'Religieuse of aesthetische ontroering', opstel in: Bij dichters en schriftgeleerden, Amsterdam 1927).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1991

Radix | 84 Pagina's

Van Gogh als religie-stichter*

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1991

Radix | 84 Pagina's