Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De teekenen der tijden XVIII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De teekenen der tijden XVIII

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hel tijdperk vóór den Zondvloed. Naar dit tijdperk verwijst de Heere Jezus (Matth. 24 : 37—42) in aangrijpende waarschuwing. Gelijk het toen was, zal het ook zijn bij Zijne wederkomst. „De toekomst van den Zoon des menschen zal zijn gelijk de dagen van Noach”. — De toekomst.
Het spoor, waarlangs de Heere komt, zal hier op aarde wezen, — ten opzichte van het menschelijk leven, — een wereld van samenleving, gelijk aan den toestand onder de menschenkinderen in die dagen. — Hoe was nu het karakter dier dagen?
Welk is het punt van overeenkomst nu? Tweeërlei in hoofdzaak. Vooreerst, dat er een ongekende losbandigheid en uitIeving van het vleesch zal zijn; en dat wel ondanks het aangezegde oordeel; dus een openbaring van verharding. Ten tweede, dat dwars door die zich uitlevende losbandigheid heen, plots en onverwachts het eindvonnis wordt geveld, als een donderstorm, die op éénmaal al de feestpaleizen wegvaagt. —
Het zal zijn als in die dagen vóór den zondvloed. o, Zie en merk het op. Het allerschrikkelijkste van alle oordeelen treft de menschheid thans, die menschheid welke in haar officiëel leven, als menschheid tegen den H. Geest heeft gezondigd. Neen, mijn waarde lezer, het allervreeselijkste oordeel, hetwelk ons kan treffen is niet honger of zwaard, pestilentie of ramp; maar het oordeel der verharding. Als God ons eindelijk loslaat; als Hij zijn Geest gaat inhouden, ook als waarschuwenden Geest; en wanneer de gewetens als met een brandijzer worden toegeschroeid; om alzoo voor de hel te worden afgezonderd. o, Bid God, dat Hij u daarvoor beware. Speel daartoe niet met de zonde. Schreeuw en roep, al ware het tot op uw sterfbed toe, of God Zijn Geest niet wil doen ophouden, u te vermanen, onrustig te maken, te ontdekken en uit te drijven naar God zelf om genade en bekeering.
Waak! ja waak! Met name, dat ge niet wordt medegevoerd met den algemeenen Tijdgeest van afval en verwording. Want o, dat wereldgelijkvormige leven is een der uitnemendste middelen in de hand van den zielenmoordenaar, om u voor de roepstemmen van Gods oordeelen doof te maken; om u de oogen te verblinden, door de wellustigheden dezes aardschen levens, dat ge niet merkt op de teekenen der tijden. — Evenmin als een door den drank benevelden mensch geen oog heeft voor een of ander hem bedreigend gevaar; evenmin ziet de werelddienaar, en de in ’s wereldswellustigheden zich badende mensch de teekenen der tijden, als oordeelen en roepstemmen Gods. Hij is zoo ingenomen met zijn goud en glorie, met zijn vleesch en zinnen-streeling, dat hij den dag des kwaads en des doods verre stelt; dat hij niet gelooven kan, dat het zóó ernstig staat; dat hij niet kan aannemen: Gods oordeeldonders zullen welhaast uw feesttafelen omkeeren. De rijke man, levende alle dagen vroolijk en prachtig, had ganschelijk niet op den dood gerekend; en althans de gedachte aan dezelven verre gesteld. — Zoo zal het nu ook zijn in de die dagen vóór den zondvloed: „en zij bekenden het niet.” — Welk een blindheid en verharding!
„Zij waren etende en drinkende. trouwende en ten huwelijk gevende”.
De vraag kan rijzen: maar was dat nu zoo bijzonder slecht? Is eten en drinken niet een geoorloofde bezigheid? Is het huwelijk zelfs niet van God ingesteld? Zeker; maar merk er op, hoe het ons wordt vermeld, als zijnde heel den levensinhoud dier menschheid. — Zeker, het waren heel gewone dingen: eten en trouwen. Maar dat gewone, dat was het juist. Zij hadden òngewoon moeten zijn en doen onder zulke ongewone en buitengewone omstandigheden van naderend gericht. Zij gingen in dat gewone platvloersche leven op. Zij hadden genoeg aan deze éénzijdige stofkantigheid van het leven; zij bleven daardoor, in dit alles opgaande, onaandoenlijk, onontroerd, onopmerkzaam, ongevoelig, ònbekeerd! En wie opgaat in dit stoffelijke leven, wordt zorgeloos bovendien. Hij vervalt van lieverlee van het één in het ander. Hij wordt een dienstknecht van het stof. Dat wordt welhaast materialisme. — Practisch materialisme: d.w.z. leven voor den buik; het beest in den mensch verzorgend tot begeerlijkheden. —
o, Geslacht onzer eeuw, hoe is uw beeld hier geteekend! Ondanks Gods heilige roepstem „Hoor de roede en wie ze besteld heeft”; niettegenstaande de Heere nu alreeds bijna 10 jaren lang ons letterlijk van dag tot dag met zijn geweldige teekenen vervolgt, en de rommelende donder over Europa ja over heel de wereld al onheilspellender wordt gehoord; — wat is het antwoord? Niet veel anders dan: zij waren etende en drinkende en trouwende. — Verpletterend, zeer verdoemend klinkt het. Want zulk een toestand is allergevaarlijkst. Het oordeel wordt er letterlijk door uitgelokt en ingeroepen. Hoe onbereid zal het den mensch straks vinden. En hoe gewis ligt op deze wijze zijn eeuwig verdoemenis-vonnis gereed. —
Wanneer kunnen we alweer feesten en dansen? Ziedaar zoo ongeveer de belangrijkste vraag bij onze hedendaagsche verharde en daarom akelig onaandoenlijke, zielig ledige menschheid.
In dit verband kan ik niet nalaten met schrik en vreeze te denken aan hetgeen dit jaar in ons vaderland weer voor de deur staat. Ik bedoel bij het zilveren jubileum onzer geëerbiedigde Koningin. Juist omdat we Oranje en ons volk lief hebben, beven we bij het hooren van af de feestluidruchtigheden en toebereidselen, tegen a.s. Septembermaand.
o, Land, land, land, hoor des Hoeren Woord ! En geve de Heere ons allen, onzen leiders en vóórmannen inzonderheid, genade, om zich verre te houden van al deze in ’t wezen der zaak wereldsche pret. Het zal bal en danspartij, uitgieting der ongerechtigheid worden als nooit te voren. Let op mijn woorden. Ik kan niet nalaten het te zeggen. En daarom onder geenerlei vorm of schijn moeten we aan die dingen mededoen. De Heere eischt het. In geen feestcommissie of diergelijke zitting nemen; tenzij verzekerd is, dat God aan Zijn eere zal komen. Maar ach, als die eisch wordt gesteld, kan ik u te voren wel zeggen, dat we vanzelf buiten de „eer” zullen blijven. En dàt dient nu eens juist onze eer te wezen.

(Wordt vervolgd).

Arnhem., W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Wekker | 4 Pagina's

De teekenen der tijden XVIII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Wekker | 4 Pagina's