Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reactie op Loonstra

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reactie op Loonstra

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is een hele eer dat een theoloog als Loonstra zoveel moeite neemt om mijn boek door te spitten. Ik neem dan ook graag de uitnodiging aan van de redactie om kort te reageren op zijn bespreking.

Hoe en waarom van Vrede stichten
Ik heb dit boek geschreven op uitnodiging van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) in een periode van twee jaar. Voor een oudtestamenticus, die zich naderhand wat verdiept heeft in de missiologie, was het een hele uitdaging. Ik was en ben nauwelijks thuis in de ethische en systematische theologie. Een mens moet zijn beperkingen kennen en daarom heb ik van meet af aan dit boek niet bedoeld als een synthese. Ik dacht dat ik wel een aantal beschouwingen zou kunnen schrijven, maar geen algehele en samenhangende visie op politiek en samenleving. Dat vereist meer kennis en een meer gerijpt oordeel. De ondertitel ‘politieke meditaties’ was daarom bewust gekozen, al vóórdat een letter van het boek op papier stond. Hij is geïnspireerd door Kolakowski’s Filosofische meditaties. ‘Meditaties’, dat is precies de vlag die de lading dekt: beschouwingen van overwegend theologische aard, maar met gebruikmaking van allerlei andere disciplines, steeds met een praktische toepassing en sterker in de prikkeling dan in een alomvattende weging van standpunten. Meditaties moeten het meer hebben van een scherpe punt dan van een brede basis. Min of meer om dezelfde reden heb ik mij niet teveel ingelaten met Nederlandse literatuur. Wie begint met een boek op een vakgebied waarin hij niet thuis is en waarvoor hij maar beperkt de tijd heeft, doet er verstandig aan zich niet teveel te begraven in secundaire literatuur en dichtbij het terrein te blijven waar hij iets van weet. Ik heb er daarom voor gekozen niet weer een nieuwe (en waarschijnlijk weinig originele) stem toe te voegen aan het staatkundig-gereformeerde en neo-gereformeerde koor en mijn uitgangspunt te kiezen in Augustinus, één van mijn lievelingsauteurs. Voor het overige heb ik me vooral beziggehouden met primaire teksten uit de bijbel en de klassieke politiek-theologische traditie van vóór de 17e eeuw. Voor zover ik weet, is over die traditie in Nederland niet veel geschreven, behalve natuurlijk waar het gaat om de reformatoren. Het lijkt me belangrijk bij een recensie een boek te bespreken als wat het is en niet als iets wat het niet is. Loonstra vraagt naar een “overzichtelijke opbouw”, die te maken heeft met de “synthese” waaruit mijn boek zou moeten bestaan. Het boek is echter geen synthese en zo is het ook niet bedoeld. Loonstra’s eigen boe-ken zijn inderdaad meer opgezet vanuit een centraal concept en zij hebben een meer synthetische opzet. Maar ik heb dit boek op een andere manier geschreven – meer als een bundeling van beschouwingen met daardoorheen een rode draad.

De kritiek van Loonstra
Loonstra geeft mijn boek behoorlijk weer en ik dank hem hartelijk voor zijn lof. Hij is tenslotte de vakman op ethisch terrein en dan stemt het me eerlijk gezegd wat verlegen deze vriendelijke woorden te lezen. Gelukkig heeft hij ook kritiek. Graag ga ik daarop in, omdat kritiek meestal, meer dan lof, helpt ons op te scherpen. In de eerste plaats vindt Loonstra dat ik de christelijke inbreng in het publieke debat “nogal absoluut en autoritair” invul. Dit vindt hij, omdat ik het ‘onvermijdelijk en zelfs geboden acht’ dat een christen zich bij zo’n bijdrage beroept op de bijbel. De consequentie is dat ik niet-gelovige deelnemers aan het debat de maat zou nemen. Zodoende maak ik me schuldig aan wat ik neoliberalen verwijt: een respectloze omgang met andersdenkenden. Tot zover Loonstra. Ik denk dat iedereen die de hoofdstukken 2 en 3 van Vrede stichten goed doorleest, kan concluderen dat dit niet klopt. Ik zeg inderdaad dat een christelijke bijdrage aan het debat zich kenmerkt door een beroep op de bijbel (84). Het ‘christelijke’ van een christelijke bijdrage wordt uiteindelijk bepaald door een onherleidbaar beroep op de bron van het christelijk geloof. Ik laat ook zien dat elke deelnemer aan het debat zulke bronnen heeft, die zich verder niet laten verdedigen op grond van een nog hogere norm. Maar dit laat onverlet dat men in het debat niet kan volstaan met een simpel: “De bijbel zegt het en dus is het zo.” Ik verwijs hier naar mijn concept van ‘morele tweetaligheid’, iets waaraan Loonstra geheel voorbijgaat (76-82). Dat ik niet-gelovige deelnemers aan het debat de maat zou nemen, is eveneens volslagen uit de lucht gegrepen. Op alle pagina’s die Loonstra aanhaalt als bewijs van zijn stelling, gaat het niet over ‘niet-gelovigen’, maar over de moderne samenleving c.q. cultuur (34, 36-38, 303), over de houding van sommige liberalen tegenover moslims (76, 306), over ‘mensen’ in het algemeen (136, 200-201), over (consequenties van) moderne ethische theorievorming (171) of over de implicaties van multiculturalisme (116, 409). En op al die pagina’s baseer ik mij voor mijn uitspraken ook nog overwegend op seculiere auteurs. Dat Loonstra, elke keer wanneer ik ‘mensen’ of ‘samenleving’ schrijf, blijkbaar ‘ongelovigen’ leest, is op zichzelf interessant, maar zegt niets over mijn boek. Integendeel, keer op keer benadruk ik dat gelovigen veel van niet-gelovigen kunnen en moeten leren, dat gelovigen en niet-gelovigen samen verantwoordelijkheid dragen voor de samenleving en dat gelovigen en niet-gelovigen veel gemeen hebben, ook op moreel gebied. Van een spanningspunt is hier bij mij geen sprake, integendeel. Loonstra construeert deze vermeende spanning zelf. In de tweede plaats verwijt Loonstra mij “wensdenken”. Ik zou de christelijke invloed op de basiswaarden van onze cultuur (zoals vrijheid en gelijkheid), op gewetensvrijheid, geïnstitueerde tolerantie en dergelijke veel te positief inschatten. Loonstra zet hiertegenover een “enorme geestelijke ontwikkeling in de geschiedenis van de westerse cultuur (…) van autoriteit naar autonomie”. In die ontwikkeling plaatst hij ergens Locke, die volgens Loonstra als christelijk denker eerder halfleeg is dan halfvol. Deze ontwikkeling is voltooid door processen van emancipatie, differentiatie, rationalisatie en individualisering, “vanaf de late Middeleeuwen”. Aldus Loonstra. Ik ben echter nog niet overtuigd. In mijn boek voer ik een vracht van studies aan die mijn stellingen onderbouwen. Het is me niet voldoende om dan slechts een ‘enorme geestelijke ontwikkeling’ voorgeschoteld te krijgen die mijn betoog zou moeten ontkrachten. Als Loonstra zijn punt wil aantonen, zal hij toch meer uit de kast moeten halen. Ik vind zijn suggestie interessant, maar hij zal op z’n minst moeten accepteren dat ook ontwikkelingen als emancipatie en individualisering niet op een goede (of kwade) dag uit de lucht zijn komen vallen en dat zij misschien niet toevallig ontstonden in een continent met een eeuwenlange christelijke geschiedenis. Zo spreek ik ook over de dubbele fundering van de staatkundige tolerantie. Deze is opgebouwd uit fundamenteel christelijke beseffen, die bij Locke tot een synthese worden gebracht. In mijn nadruk op de sterke invloed van het christendom in de Europese cultuurgeschiedenis en op politieke theorievorming verzet ik mij tegen de revisionistische ideeën van mensen als Cliteur en Philipse. Het lijkt mij nu juist een taak van christelijke denkers om deze geschiedenis levend te houden in onze vergeetachtige tijden. Natuurlijk wil ik niet beweren dat de structuren van ons staatsbestel intrinsiek christelijk zouden zijn. Veel stromingen hebben bijgedragen aan hun huidige vorm, waaronder niet-christelijke. Maar deze structuren hebben een christelijke voorgeschiedenis en zij drijven nog altijd op diep-christelijke intuïties. Ik sta open voor een beargumenteerd verweer tegen deze stelling, maar dan zal Loonstra moeten ingaan op mijn argumenten, bijvoorbeeld in de hoofdstukken 4, 6, 7 en 8 van Vrede stichten. Ook zijn analyse van Locke zal dan zorgvuldiger moeten zijn. Inderdaad neemt Locke zijn uitgangspunt in het sociaal contract, maar één van mijn punten is dat Locke hier juist afstand neemt van de ‘imaginaire nulsituatie’, aangezien hij zich (anders dan Hobbes) een moreel bepaald, pre-politiek stadium kan voorstellen. Ik verwijs hier naar Hooker en noem dit een christelijk inzicht. Dit houdt daarom nog niet in dat ik mij “onkritisch” aansluit bij Locke (vgl. 413), alleen dat ik bepaalde elementen in zijn politieke theorie als echt-christelijk bestempel

De leemtes in Vrede stichten
In de derde plaats mist Loonstra een aantal wezenlijke zaken in mijn boek. Die komen er allemaal op neer dat ik mij onvoldoende heb beziggehouden met het politieke denken in de staatkundig-gereformeerde en neo-gereformeerde stromingen. Juist deze stromingen hebben het politiek-theologische landschap in Nederland zo sterk bepaald, dus waarom heb ik hier nu juist zo weinig aandacht aan besteed? In directe zin klopt het verwijt van Loonstra wel, dat geef ik meteen toe. Ik verwijs naar het begin van mijn reactie, waar ik uitleg hoe dat komt. Maar indirect maak ik veel gebruik van (vooral) neo-gereformeerde noties, zoals ‘pluraliteit’ en ‘geïnstitutionaliseerde verschillen’. De notie van ‘soevereiniteit in eigen kring’ noem ik wel degelijk, eenmaal instemmend en eenmaal in kritische zin. Ook besteed ik een aantal pagina’s aan de notie ‘publieke gerechtigheid’. En verder ga ik meer dan eens in op het concept van theocratie, zoals de SGP dit nog altijd huldigt, maar dat ook invloed heeft uitgeoefend op de ChristenUnie. Wat dit laatste betreft: de afstand die ik heb genomen tot beide vaderlandse christelijke stromingen, door mij vooral te oriënteren op buitenlandse literatuur, heeft als aardig inzicht opgeleverd dat staatkundig-gereformeerden en neo-gereformeerden misschien wel minder van elkaar verschillen dan zij zelf denken. Van dichtbij lijken de verschillen altijd groter. Hoe dit ook zij: ik had zeker meer aandacht kunnen besteden aan de stromingen die Loonstra mist, maar ik ben er niet van overtuigd dat het ook had gemoeten. Ik meen dat ik met mijn studie er juist goed aan gedaan heb om andere, in Nederland minder bestudeerde noties voor het voetlicht te brengen. Ik heb dat ook gedaan omdat de tijd voortschrijdt en we ons serieus mogen afvragen in hoeverre noties als ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘publieke gerechtigheid’ ons nog veel verder helpen bij de huidige problemen waarvoor een post-christelijk Nederland staat. Loonstra heeft mijns inziens gelijk als hij zegt dat ik meer aandacht had moeten geven aan de cultuuropdracht. Ik geloof niet dat de cultuuropdracht (als zoiets werkelijk bestaat) een basis kan zijn voor politiek. In mijn rede bij de aanvaarding van de Lohman-prijs heb ik dat uitgewerkt: politiek kan niet worden gefundeerd in de schepping, maar is een instelling vanwege de zonde. Daarmee sluit ik aan bij een lijn die in de vroege kerk dominant was, maar die ook door Kuyper nog werd aangehangen. De fundering van politiek in de zogeheten ‘cultuuropdracht’ is vooral populair geworden in de neo-gereformeerde bezinning na Kuyper. Ik denk dat het een weinig vruchtbare weg is en zelfs één met de nodige gevaren. Die stellingname wordt hier en daar wel gesuggereerd in Vrede stichten (bijvoorbeeld 324, noot 24), maar nergens expliciet gemaakt. Achteraf is dat een omissie gebleken en het is terecht dat Loonstra dit onderstreept. Op dit punt verwijs ik verder naar mijn Lohman-rede.1 Als wat daar is gezegd inderdaad ‘onvoldoende’ is, hoor ik graag waarom Loonstra dat denkt. Het verwijt dat ik Van Ruler buiten beschouwing heb gelaten, is mij vaker gemaakt, vooral uit SGP-kring. Deze lacune heeft twee oorzaken. In de eerste plaats ken ik Van Rulers werk niet heel goed. In de tweede plaats heeft datgene wat ik gelezen heb van zijn politiek-theologisch denken op mij geen verpletterende indruk gemaakt. Zijn denken in dit opzicht komt op mij hier en daar speculatief over. Wie mijn hoofdstuk 5 goed heeft gelezen, kan ook wel ongeveer raden wat ik tegen Van Ruler zou inbrengen, zowel tegen zijn ‘verkondigingstheocratie’ (249- 250) als tegen zijn opvatting dat de aardse overheid een rol speelt in het eschaton. Bij alle teksten die Loonstra hier noemt uit Romeinen 12 en 13, zou ik toch ook graag Romeinen 13,11 noemen, waar het einde van de ‘ordeningen van de nacht’ wordt aangekondigd (zie verder 226-231). Wel stem ik in met Loonstra’s opmerking dat het thema van Gods wraak en de rechtmatige uitoefening daarvan door de aardse overheid meer aandacht had kunnen krijgen in mijn boek. Maar ik zie nog niet waarom dit betekent dat de overheid meer is dan een instantie ten behoeve van een voorbijgaande orde. Ten slotte: de “taxatie van de democratische staatsvorm”. In het ontbreken hiervan ligt volgens Loonstra een echt tekort van Vrede stichten. Dat zou zo zijn als mijn boek bedoeld was als een alomvattende politieke theologie. Maar dat is dus niet zo. Mijn boek heeft twee hoofdaccenten: het functioneren van de samenleving als publieke communicatie over gedeelde waarden (vooral de hoofdstukken 2-4, 6) en de taak en begrenzing van de overheid (vooral de hoofdstukken 5, 7-8). Daarbij stel ik dat het christendom veel invloed heeft uitgeoefend op de structurering van het publieke domein (zoals tolerantie, vrijheid van meningsuiting, toegang tot het debat e.d.) en dat politiek gezag op den duur niet geloofwaardig kan worden gefundeerd ‘van onderop’ (ook al moet het wel van onderaf worden ingericht). Ik had natuurlijk ook over de ‘democratische staatsvorm’ kunnen schrijven, maar ik begrijp niet waarom Loonstra het nu zo’n gemis vindt dat ik dat niet heb gedaan. Wat Loonstra hier zegt over ‘overtuigen’ en dergelijke is voor mij helemaal akkoord, maar wat is nu precies het probleem? Dit blijft voor mij onduidelijk.").

Loonstra’s eigen voorstel
Loonstra sluit zijn bespreking af met een voorstel ‘welke kant het op moet’. Zijn voorstel vind ik nu niet zo duidelijk en ik zou hem graag uitnodigen het te zijner tijd verder uit te werken. Hij zou dan in elk geval beter moeten beargumenteren waarom hij vrijheid en gelijkheid toeschrijft aan ‘de liberale ideologie’. Ook zou hij zich mijns inziens meer rekenschap moeten geven van de talrijke verbindingen tussen de christelijke traditie en het liberalisme. Wat Loonstra bedoelt met een utilistische benadering, begrijp ik niet. Is ‘nut’ hetzelfde als ‘goed’? En hoe bepalen we wat ‘goed’ is? Hoe kan Loonstra zo’n utilistische en pragmatische benadering vervolgens combineren met een vorm van theocratie, iets wat zelfs kan leiden tot een ‘verbod op abortus’? Ik krijg dat nog niet aan elkaar gelijmd. Kortom, het debat is maar net begonnen.

Noot
1 www.cvkoers.nl/kaders/200801/politiek_en_het_kweken_van_begonias.php

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Radix | 75 Pagina's

Reactie op Loonstra

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Radix | 75 Pagina's