Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOLLENHOVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOLLENHOVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. Eender en anders. Correspondentie tussen K. Schilder en D.H.Th. Vollenhoven. Uitgegeven en geannoteerd door W.G. de Vries, met een verantwoording van ds. H .Vollenhoven en dr. W.G. de Vries, Kampen, 1992, ƒ 32,50. A. Tol, K. A. Bril, Vollenhoven als wijsgeer. Inleidingen en teksten, Amsterdam, 1992, ƒ59,50. Johan Stellingwerff, D.H.Th. Vollenhoven (1892-1978), reformator der wijsbegeerte, Baarn, 1992, ƒ 39,50.


Van de hier aan te kondigen boeken laat de correspondentie van de hoogleraren D.H.Th. Vollenhoven en K. Schilder de diepste indruk na. Het tekstenboek, samengesteld door dr. K.A. Bril en drs. A. Tol, stelt ons opnieuw voor ogen welk een superieur denkvermogen Vollenhoven bezat en hoe hij de resultaten voor zijn levenslange studie in geslagen stijl wist te formuleren. Het meest populair van deze drie publicaties is de biografie van dr. J. Stellingwerff die, in dezelfde trant opgezet en geschreven als het proefschrift van dr. M.E. Verburg over Dooyeweerd, thans voor Vollenhoven beoogde wat Verburg in 1989 deed voor Dooyeweerd. Beide biografieën zijn in kwaliteit en methode vrijwel eikaars spiegelbeeld. Ook hierin dat waar Verburg neerschreef dat Vollenhoven 'het' van Dooyeweerd had (pag. 87-89), de biografie van Vollenhoven ons nu komt vertellen dat Dooyeweerd 'het' aan Vollenhoven ontleende (pag. 47, 52, 55-57 en 252). Beide auteurs beroepen zich uiteraard op 'feiten', maar het was ze niet gegeven via een heldere analyse van de samenhang der feiten tot een voor iedereen aanvaardbare conclusie te komen, die op dit punt recht deed aan beide aristocratische wijsgeren, die ondanks een hechte samenwerking hun eigen weg volgden, en daarmee hun leerlingen tot voorbeeld strekten. Met dat al hebben Verburg en Stellingwerff, wellicht juist omdat ze geen wijsgeren zijn, beiden een nuttig boek geschreven voor wie iets van Dooyeweerd en Vollenhoven te weten wil komen, zonder eerst genoodzaakt te zijn een wijsgerig oerwoud in te trekken, dat bij beide wijsgeren wel heel verschillend is van aanzien en samenstelling. Maar hoe dan ook, ondanks alle waardering voor de beide boeken aan Vollenhoven gewijd, geldt voor de briefwisseling tussen Vollenhoven en Schilder, wat Newman op 18 mei 1863 aan zijn zuster schreef, 'that a man's life lies in his letters'. Dat neemt niet weg dat de door uitgeverij J.H. Kok te Kampen wel zeer bescheiden uitgegeven briefwisseling tussen Vollenhoven en Schilder geen aaneengesloten verhaal vormt, maar in feite slechts enkele perioden van hun beider leven betreft: vóór, tijdens en na het hoogtepunt van hun gemeenschappelijke strijd om de plaats van hun religieuze boodschap, die binnen de Gereformeerde Kerken nu vrijwel niet meer vernomen wordt. Het aandachtig lezen van deze brieven is voldoende om die jaren van zware strijd gaaf op te roepen, terwijl de enkele nog levende tijdgenoten van toen in deze brieven veel nieuws zullen aantreffen. Beide geleerden waren bezig, geheel naar eigen inzicht en omstandigheden — want deze laatste waren voor ieder van hen wel heel verschillend — een belangrijke school te vormen, wier invloeden door het synodale vonnis van 1944 tegen Schilder echter resoluut tot staan werden gebracht. De Synode van 1944, waar dit drama zich voltrok, bestond merendeels uit figuranten, wier namen vandaag nauwelijks of niet meer bekend zijn. Zij werden destijds geleid door een serie hooggeleerde theologen als prae-adviseurs; van hun in de jaren 1943 en 1944 veelvuldige synodevergaderingen was prof. Berkouwer — als predikant tot synodelid gekozen — de voorzitter, en prof. J. Ridderbos de eigenlijke spil en spelleider. Tot twee keer toe werd J. Ridderbos door een synodevoorzitter in de vergadering officieel bedankt voor zijn strategische leiding: op 11 juni 1942 door ds. F.C. Meyster en op 10 september 1943 door prof. Berkouwer. Van J. Ridderbos ook was op 7 oktober 1942 het initiatief afkomstig om de aanvankelijk als compromis bedoelde, en als zodanig in aanvankelijk goed vertrouwen algemeen aanvaarde confessionele uitspraken van 1942 bindend te verklaren, iets wat, om alle mogelijke onzekerheid daarover weg te nemen, op 10 september 1943 nog eens met nadruk herhaald werd. Toen echter eenmaal tot binding van de leeruitspraken van 1942 definitief besloten was, bleef de vraag over wat er gebeuren zou wanneer iemand, met een beroep op de aloude binding aan de drie formulieren van enigheid als alenig accoord van kerkelijke eenheid, de nieuwe, thans bindend verklaarde uitspraken van 1942 niet slechts weigeren zou als algemene richtlijn te beschouwen, maar ook als ambtsdrager niet voor vast en bondig zou kunnen houden. De synode werd gesteld voor de duidelijkste situatie van alle mogelijkheden: het was de feitelijke aanvoerder van de oppositie tegen de binding, prof dr. K. Schilder zelf, die in zijn schrijven van 13 december 1943 aan de synode zijn hoofd vrijwillig op het offerblok legde, voor het geval de synode op dit punt werkelijk wilde toeslaan. Vanwege de velen die van hoog tot laag in de kerken achter Schilder stonden, zou de synode met door te tasten inderdaad een kerkelijke scheuring riskeren. De vraag was slechts hoe groot in dat geval het aantal van de uit te tredenen zou zijn, en hoe intensief de scheuring zou ingrijpen op het leven van de plaatselijke kerken. Tegenover dit risico stond slechts één zekerheid: wie Schilder thans kwijt wilden (en dat waren erop de synode heel wat, vooral sinds hij in september 1942 de voortvergaderende synode van 1939 voor onwettig had verklaard!) behoefden slechts de consequenties van de leerbeslissingen zoals zij er lagen op zich te nemen, en dienden dus, zij het omzichtig, snel en kordaat door te tasten. In deze sfeer van aanvankelijke onzekerheid en afwachten leefden gedurende de overgang van februari op maart 1944 enkele weken lang de leden van de Gereformeerde Kerken; merendeels volkomen onbewust — bijna iedereen had schrijnende oorlogszorgen aan het hoofd — deels zeer bewust: het zullen een luttele paar duizend leden van de Gereformeerde Kerken zijn geweest die werkelijk wisten wat in die weken van afwachten, wat de synode zou doen, op het spel stond. Het is deze wat schemerachtige sfeer die in de brieven van maart 1944 door Vollenhoven treffend, nee, niet wordt weergegeven, want dat kon hij toen nog niet, maar toch indirect wordt aangegeven. Die aanvankelijk wat onbestemde sfeer valt — om een zeer werelds voorbeeld te geven — te vergelijken met de benarde positie van elk kabinet dat in de Tweede Kamer in fundamentele politieke moeilijkheden geraakt: er is dan een periode — kort of lang van duur — dat sommigen niet meer geloven in het voortbestaan van het kabinet, maar zich evenmin kunnen voorstellen de strijd en ellende die het gevolg zouden zijn van de val van het kabinet. De weinige buitenstaanders die geen lid van de synode waren, maar die toch enigermate beseften wat er achter de schermen gaande was, konden niet geloven dat de synode zou overgaan tot het liquideren van Schilder als hoogleraar en emeritus-predikant. Alle vertwijfeling, verbijstering, verontwaardiging en woede die na het toeslaan van de synode jaren lang losbarstten, zijn mede het gevolg geweest van deze plotselinge ambtelijke liquidatie na de eraan voorafgaande wekenlang durende, geheimzinnige windstilte, waarin de synode rustig in besloten kring haar voorbereidingen, ongehinderd door enige publiciteit, kon treffen. De sfeer rondom dit drama wordt later in de brieven van de gevonniste Schilder en van de bondgenoot Vollenhoven, ook na bijna vijftig jaren, treffend opgeroepen; gevolgd door de tragiek dat ook zij, ondanks eensgezindheid over de synodale 'ambtelijke moord' (want dat was het!) definitief uiteen gingen, niettegenstaande beider verdriet hierover, iets dat zij ieder op eigen manier verwerkten: Schilder al schrijvende, Vollenhoven stilzwijgend, slechts in eigen vertrouwde kring zich beradend over al wat kerkelijk voorviel. In de hier aangekondigde briefwisseling en biografie zijn zowel hoofdlijnen als talloze nuances van het kerkelijke drama van 1944 terug te vinden, voor wie ze ontdekken kan en wil. Want brieven en biografieën zijn nooit eindgeschriften, bevatten zelden of nooit definitieve eindoordelen, maar vormen vooral nieuwe bronnen, waarmee de lezer met eigen ogen, oren, gevoel en historische achtergrond zich, geholpen door eigen spirituele kracht, een nieuw beeld van het verleden kan vormen. Wie een scherpe blik, een verfijnd gehoor, een goed ontwikkeld gevoelsleven en een welverzorgde historische achtergrond bezit, zal daarom een diepe blik in het verleden kunnen slaan, want die verkrijgt men niet enkel door veelvuldige lectuur en feiten verzamelen. Ook via de briefwisseling van Vollenhoven en Schilder ontkomt men niet aan de tragiek die hun 'scholen' ondergingen, toen de rijkdom aan bloesem die aanwezig was, door een niet verwachte synodale vriesnacht voor goed beschadigd werd, omdat door het daarna rigoureus uiteengaan beider katholiciteit geschonden werd. Ook wie in die jaren andere kerkelijke wegen ging dan Vollenhoven (en er waren vele andere wegen) zal niet blind zijn voor de slagen die Vollenhoven persoonlijk en als school vormer hebben getroffen, toen hij één van zijn begaafdste en hem sympathiekste collega's door de synode van zijn kerk reddeloos zag prijsgegeven, en eigen school zag uiteengeslagen door alle gevolgen van de gebeurtenissen van 1944. Dit jaartal moge voor Schilder een definitief keerpunt zijn geweest in zijn leven, het was het in zekere mate ook voor Vollenhoven. Ook hij en zijn collega Dooyeweerd hadden voordien hun tegenslagen ondervonden, al vielen deze meer op de achtergrond en buiten de publiciteit. Zij hadden zich in de tweede helft van de jaren dertig op instigatie van ernstige kritiek op hun werk van de zijde van hun collega's H.H. Kuyper en V. Hepp, in een jarenlange procedure over hun denkbeelden moeten verantwoorden bij de curatoren van hun universiteit. In dit licht bezien was de benoeming van Vollenhoven in 1936 tot lid van het synodale deputaatschap voor de beoordeling van de zg. leergeschillen een zekere erkenning van goede confessionele trouw, aangezien hij daarmee — evenals Schilder — niet als beklaagde maar als beoordelaar van mogelijke leerafwijkingen kon optreden, een arbeid waarbij hij van 1936 tot 1942 eensgezind met Schilder samenwerkte. In dit verband is het door Stellingwerff in zijn biografie weergegeven (pag. 144-146) verslag van prof. Vollenhoven van de vergadering van het deputaatschap op 11 maart 1939 onthullend en schrikwekkend. Voor zover men Vollenhovens benoeming tot synodaal deputaat een hoogtepunt zou kunnen noemen, was ook voor Vollenhoven de schorsing en afzetting van Schilder het dieptepunt van zijn kerkelijk leven. Men kan Vollenhoven sindsdien niet 'een gebroken mens' noemen (Stellingwerff, pag. 177) want hij heeft zijn wijsgerige taak daarna nog dertig jaar voortgezet en wist kerkelijk precies wat hij wilde; maar sinds die dagen is Vollenhoven binnen de Gereformeerde Kerken nooit meer gelukkig geweest. Temeer niet omdat na 1944 de ontwikkeling met zich meebracht dat diverse geestelijke en wijsgerige medestanders en leerlingen van Vollenhoven zijn blijven binnen het oude kerkverband openlijk veroordeelden, zodat hij aan beide kanten van de kerkelijke vuurlinie gewantrouwd werd en zware verwijten ontving. Hij zelf daarentegen had er veeleer oog voor dat aan beide zijden van de nieuwe kerkelijke grenzen tevens diverse geestverwanten en vrienden werkzaam waren, die hij, met een open oog voor het ernstig verschil in strategie, niet openlijk wilde veroordelen en bestrijden. Want ondanks diepe teleurstelling over latere synoden van de beide 'Gereformeerde Kerken' en stille afkeuring over de scherpte van sommige 'uit-getredenen', blééf hij hopen dat de geestelijke band de kerkelijke strijd ten goede zou beïnvloeden. Wie geweten heeft hoezeer Vollenhoven geleden heeft onder de kerkelijke gebeurtenissen van 1944 en wat daarop gevolgd is — de nooit meer herenigde, nooit meer herstelde Gereformeerde Kerken van 1944 — zal ook in het eeuwjaar van Vollenhoven opnieuw hebben teruggedacht aan het in zijn gevolgen nooit meer ongedaan te maken kerkelijk drama van 1944, dat hij ondanks zoveel pogingen niet heeft kunnen voorkomen, laat staan herstellen. Als laatste openhartig getuigenis van Schilder over Vollenhoven ligt daar zijn brief van 31 oktober 1950, waarin hij aan Vollenhoven schreef: 'Als je 't weten wilt ben je, een van de weinigen, van wie 't mij in stille oogenblikken werkelijk spijt, dat het contact is afgebroken. Van kerkgebouwen, orgels, volle zalen, ingang bij dezen of genen op mérites van de toegestane faam heb ik nooit last, als ik ze mis; van verreweg de meeste personen evenmin. Van een paar wel — en daar ben jij ook bij. Het spijt mij echt.' Als laatste persoonlijk getuigenis van Vollenhoven over Schilder is ons bewaard gebleven het woord van hem op de begrafenis van Schilder, op 26 maart 1952. Een journalist, die hem onder de treurende massa aantrof, vroeg hem, die dat cursusjaar juist als rector-magnificus van de Vrije Universiteit optrad, in welke hoedanigheid hij hier aanwezig was. Zijn antwoord luidde: Als vriend...

                                                                                           *

Vollenhoven was — het blijkt nog eens uit het uit zijn werk samengestelde tekstenboek — een uiterst scherpzinnig filosoof, die door vakgeleerden gemakkelijker te bestrijden viel, dan dat zij met hem debatteerden, want hij stond zijn tegenstanders. Vakcollega's hebben het met zijn volstrekt oorspronkelijke visies inzake de geschiedenis van de wijsbegeerte moeilijk gehad, want zij beoordeelden zijn werk naar de traditionele maatstaven, die hij nu juist herzien wilde. Met dat al is Vollenhoven niet minder dan Dooyeweerd meer dan vijftig jaren lang binnen de Gereformeerde Kerken van belang geweest als Calvinistisch vakfilosoof, die tientallen gereformeerde academici een nieuwe weg wees naar het brede veld van de geschiedenis der wijsbegeerte, dat in zekere mate door Kuyper, H. Bavinck, Geesink en T. Hoekstra onontgonnen was gebleven. Vollenhoven bleef daarbij tevens iemand die als theoloog en oud-predikant een geheel eigen, hoge plaats innam binnen de Gereformeerde Kerken. Terwijl Dooyeweerd zich vooral na 1944 soms wat badinerend uitliet over theologen en predikanten, bleef Vollenhoven, ondanks al wat er sinds 1944 op kerkelijk gebied gebeurd was, solidair met hen. Persoonlijke en zakelijke trouw waren kenmerken van zijn houding en optreden, ook onder de moeilijkste omstandigheden. Bovendien gaf Dooyeweerd in zijn werk al spoedig na de tweede wereldoorlog de termen gereformeerd en calvinistisch prijs, en verwisselde deze voor oecumenisch, omdat hij van mening was dat in principe ieder christen zijn wijsbegeerte kon aanvaarden. Voor Vollenhoven daarentegen bleef het woord gereformeerd, evenals calvinistisch, altijd een warme, inspirerende klank behouden. Ook buiten kerkelijk gebied troffen Vollenhoven na de tweede wereldoorlog grote teleurstellingen. Mocht Dooyeweerd zich na 1945 verheugen in een toenemende waardering voor zijn werk, ook van hen die niet, of slechts zeer ten dele, achter de wijsbegeerte der wetsidee stonden, Vollenhoven had wel het geluk dat hij in 1948 eindelijk een geestverwant als de theoloog S.U. Zuidema, die eens zijn promovendus was, naast zich kreeg als jongere collega, om de zware collegelast te verlichten, maar het in 1950 verschenen eerste deel van zijn Geschiedenis der Wijsbegeerte werd door enkele vakgenoten buiten de Vrije Universiteit in de vakbladen vanwege traditionele motieven dusdanig de grond ingeboord, dat de subsidie van Z.W.O. voor zijn volgende delen niet meer gegeven werd. Dit betekende voor de opbouw en eigenlijke afronding van zijn wetenschappelijk werk een ramp en voor hem persoonlijk een uiterst grievende bejegening, die hem natuurlijk iedere lust ontnam om zijn wijsgerige geschiedschrijving voort te zetten, al heeft hij deze slag in stilte moedig gedragen. Hier was van humanistische zijde sprake van star traditionalisme, dat werkelijk blind was voor persoonlijke originaliteit en creativiteit, waaraan men zelfs geen kans wilde laten. De drie door ons hierbij slechts aangekondigde boeken zullen, naast het oeuvre van Vollenhoven zelf, een getuigenis blijven van wie hij als leermeester en geestelijk leidsman geweest is. Ook Vollenhoven had zijn beperktheden en eigenaardigheden, zoals het steeds weer aanbrengen van correcties op eigen werk en het altijd weer opsporen van steeds weer nieuwe wetenschappelijke finesses in de geschiedenis der wijsbegeerte, al viel overigens ook daarvan altijd veel te leren. Maar wie hem persoonlijk goed gekend hebben zullen aan hem vóór alles de herinnering bewaren van een zeldzaam scherpzinnig intellect, iemand die geen vraag ontweek, die hem persoonlijk op wijsgerig, geestelijk en kerkelijk gebied gesteld werd; die voor de studenten, waar nodig, in het persoonlijk contact een nobel pastor was, terwijl hij bovendien een gaafheid van karakter betoonde, waarbij nauwgezette voorzichtigheid gepaard ging met als het moest een moedig getuigenis en een fijnzinnig vermogen om zijn medemens recht te doen — want daar was hem in de omgang alles om begonnen. Ik denk hierbij aan een fragment van een collegeverslag uit 1962, dat Stellingwerff zo terecht in zijn biografie (pag. 252) vermeldt:

Wij leven in een werkelijkheid, die op zichzelf niet begripsmatig is. Denk erom, dat u in de religie niet in begrippen leeft. God is geen begrip, maar werkelijkheid; even werkelijk als een vriend of verliefde. Vriendschap, huwelijk, bidden, eten, pijn hebben, zijn niet wetenschappelijk. De werkelijkheid is er ook zonder studie en wetenschap. Er is geen kloof tussen wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk leven. Ook tijdens de studie speelt het niet-wetenschappelijk leven een belangrijke rol. Probeer het mooie en volle van het leven te zien en houdt voor ogen, dat het percentage van hen die studeren en wetenschappelijke arbeid verrichten zeer klein is. Weest niet hoogmoedig. De taak der wetenschap is een dienende. Het ambt houdt in een schild en schut te zijn voor degenen, die u zijn toevertrouwd.

In uitspraken als deze, die men in persoonlijke gesprekken keer op keer vernam, is Vollenhoven als pastoraal wijsgeer op zijn best. Zij tonen ons een geleerde die wel wat anders was dan een wereldvreemd studeerkamergeleerde of enkel een tirannieke bouwer van vreemdsoortige wijsgerige systemen, als hoedanig velen, die hem niet serieus hoorden of lazen, Vollenhoven ten onrechte hebben bekend gemaakt. Zij die zo negatief oordelen, dienen eens te luisteren naar een uitspraak van de grote Plato-kenner en graecus van de Vrije Universiteit, G.J. de Vries (1905-1990), die helemaal geen aanhanger was van de wijsbegeerte der wetsidee, maar die over het werk van Vollenhoven in 1966 opmerkte: 'De "probleem-historische" methode, waarmee de Wijsbegeerte der Wetsidee de geschiedenis van de wijsbegeerte aanpakt, is niet zo nieuw, als sommigen schijnen te denken; maar ze is belangrijk, en in principe juist. Alleen heb ik bij de toepassing ervan nogal eens filologische bezwaren.' Vollenhoven was, evenals Dooyeweerd, een werkelijk uniek geleerde, wiens werk nog steeds wacht op leerlingen die zijn werk zo helder kunnen ontginnen en bekend maken, dat ook anderen in staat zullen zijn daarin een blik te slaan, en oog te krijgen voor zijn vakmanschap en vroomheid, voor zijn creatieve visie op de geschiedenis van de wijsbegeerte, die men bij niemand anders aantreft dan bij VOLLENHOVEN.


Den Haag, 6 november 1992.                                                                                                                  G.P.



Dr. G. Puchinger (1921) legde in 1955 te Utrecht het doctoraal examen wijsbegeerte af. Was hoofd van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden).
Adres: Kon. Emmakade 168, 2518 JM Den Haag.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Radix | 68 Pagina's

VOLLENHOVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Radix | 68 Pagina's