Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een verzoek aan Bavinck van studentenzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verzoek aan Bavinck van studentenzijde

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op zaterdagavond 29 november 1919 om negen uur vervoegden zich bij de woning van prof.dr. H. Bavinck (1854-1921), Singel 62 te Amsterdam, een viertal studenten van de Vrije Universiteit: de theologanten G. Brillenburg Wurth (1898-1963) en F.A. den Boeft (1896-1966), de letteren-student H.J. Pos (1898-1955) en de juridisch student W. Bakhuis Roozeboom (ca. 1898-ca. 1985). Deze vier jonge mannen vertegenwoordigden een groep van ongeveer twintig studenten van de Vrije Universiteit, die bij Bavinck hun zorg wensten te uiten over de afzetting van de Middelburgse predikant ds. J.B. Netelenbos (1879-1934) ruim een week tevoren, op woensdag 19 november 1919. Deze afzetting vormde het voorlopig einde van een geruchtmakende procedure tegen de van afwijking van de belijdenis verdachte predikant. In het licht van hun sterk uiteenlopende ontwikkelingsgang - Pos was bijvoorbeeld na de oorlog lid van het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond, Den Boeft voorzitter van het Gereformeerd Politiek Verbond - valt vandaag de verbazing over de samenstelling van dit gezelschap nauwelijks te onderdrukken: bien étonner de se trouver ensemble. Wat hen bond was kerkelijke verontrusting en een zeker besef, dat het in de Gereformeerde Kerken anders moest. Aan de vraag naar de richting van die verandering was men toen in studentenkring nog nauwelijks toe. En zodra die kwestie binnen de kerken urgent werd en in 1926 zelfs tot publieke stellingname voor of tegen de uitdagende predikant dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) dwong, was het met dit verbond van vier gedaan. Hoe ingrijpend breuken kunnen zijn van in studententijd gesmede banden ondervond Brillenburg Wurth. Van het genoemde viertal aarzelde hij in '26 het langst om kerkelijk kleur te bekennen. Om zijn uiteindelijke keuze vóór de Gereformeerde Kerken en tegen de groep-Geelkerken werd hij in de jaren zestig nog door zijn voormalige bentgenoot dr. J.J. Buskes (1899-1980) gehoond.

Wat bewoog de Amsterdamse studenten juist aan deze hoogleraar hun zorg kenbaar te maken over de afzetting van een predikant in het verre Middelburg? Zeker, Netelenbos was evenzeer als zij lid van de Gereformeerde Kerken, maar deze overeenkomst alleen lijkt een onvoldoende reden om Bavinck hun kerkelijke problemen voor te leggen. Was bijvoorbeeld Geelkerken, de gereformeerde predikant van Amsterdam-Zuid en gezien in studentenkringen, niet veel eerder de aangewezen persoon om hun zorgen mee te bespreken? De studenten hadden zich inzake Netelenbos' afzetting inderdaad op woensdag 26 november eerst tot Geelkerken gewend, maar deze had hen aangeraden Bavinck te verzoeken zich in deze zaak uit te spreken. Bavinck was immers de verbindende schakel tussen de verontruste Amsterdamse studenten en de predikant in Middelburg. Gereformeerden als Geelkerken, Netelenbos en deze studenten werden gerekend tot de zogenaamde beweging der 'jongeren', waarvan Bavinck als de eerste beweger werd aangemerkt. Zij werden 'jongeren' genoemd, in de zin van: later komend in de tijd, zich onderscheidend van de vorige generatie gereformeerden. Dit onderscheid kwam in 1919 vooral hierin uit, dat zij een herziening van de gereformeerde belijdenis voorstonden. De vier studenten beschouwden Netelenbos' opvattingen als een uiting van de bezinning waartoe Bavinck de gereformeerde studenten had opgewekt. Zo dachten niet alleen deze studenten over Bavincks betrokkenheid bij de kwestie-Netelenbos, maar bijvoorbeeld ook de hervormde predikant dr. A.W. Bronsveld (1839-1924), die zich in november 1919 in zijn commentaar op Netelenbos' afzetting in zijn tijdschrift Stemmen voor Waarheid en Vrede afvroeg, waarom 'de rechters te Middelburg' niet hadden onderzocht, 'of er soms aan de Vrije Universiteit niet wel eens dingen gezegd worden, die niet volkomen quadreeren met de leer der vaderen, en waarvan misschien prof. Bavinck iets meer zou kunnen zeggen." De studenten waren dus met hun zorgen bij Bavinck wel aan het goede adres. Nu het predikantsbestaan van één van zijn leerlingen binnen de kerken was afgesneden, liep de mogelijkheid tot vernieuwing gevaar. Was het moment niet aangebroken, dat, zoals Bakhuis Roozeboom op de vrijdag voorafgaande aan dit bezoek aan Netelenbos schreef, 'Bavinck nu maar eens kleur bekende'?2

Aangezet en gesteund door Geelkerken hoopten de studenten niets meer en niets minder dan Bavinck uit zijn tent te lokken en hem tot een publieke stellingname in het lopende kerkelijke geding te verleiden. Dit doel van hun gesprek was wel zo hoog gegrepen, dat een zekere schroom de studenten zou hebben gepast. Wie zou het gewaagd hebben deze eminente hoogleraar van de Vrije Universiteit, in de academische senaat de primus inter pares en in de nationale kring van de wetenschap hoog geacht, te winnen voor wat in opzet toch niet meer dan een studentenzaakje was? Maar misschien had Geelkerken hen over hun schroom heen geholpen met de stimulerende suggestie dat de gestage druppel de steen uitholt. Geelkerken immers had zelf reeds eerder getracht Bavinck aan te zetten tot publieke actie, door het schrijven van een brochure over actuele kerkelijke kwesties; tevergeefs. En er zijn nog andere voorbeelden van pogingen om Bavinck te engageren. De Amsterdamse predikant dr. B. Wielenga (1873-1949) bijvoorbeeld, had Bavinck een vooraanstaande post aangeboden in het in 1920 te verschijnen weekblad De Reformatie. Maar hoeveel verzoeken ook neer druppelden, Bavinck bleef onverzettelijk als een rots. Hij liet zich tot een verbintenis aan een stroming binnen het kerkelijk-gereformeerde leven niet vermurwen. Sinds 1902 had hij zich afzijdig gehouden van de kerkelijke pers, aanvankelijk voornamelijk uit teleurstelling over de onbereikbaarheid van zijn doeleinden, allengs vooral omdat hij meende daarmee de eenheid van de Gereformeerde Kerken het meeste te dienen. De ethische theoloog prof.dr. H.Th. Obbink (1869-1947), die Bavinck tijdens zijn Amsterdamse jaren (1910-1913) nog al eens gesproken had, ook over kerkelijke zaken, omschreef in een brief aan Buskes Bavincks positie binnen de Gereformeerde Kerken als volgt: 'Bavinck had (...) een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Hij wist dat hij de locomotief was en dat als hij uit het spoor liep, de heele trein derailleerde. Ik zie het zoo: Bavinck had het veel moeilijker dan Kuyper. Kuyper baande met de ellebogen een plaats voor de Vrije Universiteit, dat was één acute daad. Bavinck moest onophoudelijk den zwaren loggen trein trekken, waarbij hij veel minder dan Kuyper op applaus kon hopen (hij zocht het ook minder).'3

Hoe het onderhoud van Bavinck met de vier studenten verlopen is, vermelden de bronnen niet. Bavinck sprak wel vaker met 'jongeren' over hun moeiten en problemen met het kerkelijke leven, en het verzoek van Bakhuis Roozeboom, Den Boeft, Brillenburg Wurth en Pos zich in de arena te begeven is hem van studentenzijde in verschillende vorm meermalen gedaan. Overrompeld zullen ze Bavinck dus niet hebben met hun vraag. Indien zij hem al met hun verzoek hebben verrast, lag de oorzaak van die verrassing niet bij hen, maar aan Bavincks zijde. Juist in de dagen van dit bezoek - naar alle waarschijnlijkheid in de periode tussen woensdag 26 november en dit studentenbezoek - had Bavinck aantekeningen gemaakt en deels uitgewerkt over de kwestie-Netelenbos en het bredere verband waarin zij diende te worden beschouwd.4 Hij was bezig een tekst over dit onderwerp op te stellen, waarin hij samen met anderen zijn oordeel over deze kwestie kenbaar wilde maken. Wie die anderen waren is niet bekend: de vier studenten? Dat lijkt me een ongerijmde gedachte. Een geestverwant kerkelijk gezelschap, zoals hij dat eenmaal ook in politicis om zich heen had verzameld, om zijn brochure Leider en leiding in de Anti-revolutionaire Partij uit 1915 onder gezamenlijke verantwoordelijkheid in zee te sturen?5 Hoe dan ook, Bavinck heeft geen kleur bekend in de zin van Bakhuis Roozeboom. Dat wil zeggen, hij heeft toen niet publiek verklaard wat de twintig studenten van de Vrije Universiteit de week daarop in de pers lieten afdrukken: 'Op 27 november 1919 zijn een aantal studenten aan de Vrije Universiteit bijeen gekomen naar aanleiding van de schorsing en afzetting van ds. J.B. Netelenbos. Hoewel zij zich bewust waren niet bevoegd te zijn om over alle kwesties die met de zaak van ds. Netelenbos samenhangen een oordeel uit te spreken, meenden zij toch de volgende motie tot hem te moeten richten: Ondergeteekenden, studenten aan de Vrije Universiteit spreken hierbij hun sympathie uit met de grondgedachten van uw brochure 'de grond van ons geloof' waarvan zij den inhoud en beteekenis voor de toekomst van het gereformeerde leven van gewicht achten, terwijl ze zich overtuigd houden dat deze belangrijke dingen ten opzichte van u niet met voldoende waardeering zijn behandeld en hopen dat dit alsnog zal geschieden.'6 Bavincks tekst stemt evenwel met deze studentenverklaring in de pers in zoverre overeen, dat de vraag, waarom Bavinck geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de studenten om voor Netelenbos en voor hen in het krijt te treden, gerechtvaardigd lijkt.

Deze vraag heeft historisch gezien zin, maar dient het ook onze verwondering te wekken, dat Bavinck zich in 1919 niet publiekelijk heeft geschaard aan de zijde van de 'jongeren'? Ik wil u in dit verband enkele stemmen laten horen uit Bavincks omgeving. Het is niet onmogelijk dat Bavinck zijn bedenkingen heeft gehad bij het gemêleerde karakter van het gezelschap dat zaterdagavond 29 november tegenover hem zat. Uit een onlangs verschenen biografie over Pos blijkt bijvoorbeeld dat deze reeds als student een weinig gunstige voorstelling van de gereformeerde overtuiging had,7 terwijl de juridisch student Bakhuis Roozeboom een warm medestander van Netelenbos was, maar ook een overmatige interesse leek te tonen voor afwijkend kerkelijk gedrag.8 Zou Bavinck dit gezelschap niet wat al te ongeregeld hebben gevonden om als voorman daarvan op te treden? En wat Netelenbos zelf betrof, zou Bavinck zich publiekelijk met hem sympathiek verklaren, waar anderen, die hem wellicht beter kenden, zich eerder dat jaar, tijdens diens opzienbarende propagandatochten voor zijn zaak, van hem hadden gedistantieerd? De jonge Buskes, theologisch student van de Vrije Universiteit, had op 4 juli 1919 tijdens een spreekbeurt van Netelenbos in gebouw Irene te Utrecht opgemerkt, dat de Middelburgse predikant 'zich vergiste als hij meende, dat hij in zijn spreken de jongeren vertegenwoordigde: dat er vele gereformeerde jongeren zijn onder de studenten, die nog niet de minste behoefte gevoelen zich los te maken van de belijdenis'.9 En zelfs Netelenbos' studievriend Geelkerken had zich enkele weken later, op 17 juli, op een spreekbeurt van Netelenbos in gebouw Salvatori te Amsterdam, ongunstig uitgelaten over het geruchtmakende optreden van de predikant. Hij had hem toen het voorbeeld voorgehouden van de Kamper docent A. Steketee (1846- 1913), 'wien indertijd ook zeer groot kerkelijk onrecht aangedaan is, maar die dit onder zich gehouden heeft.'10 Een ander licht nog op Bavincks terughoudendheid werpt het oordeel van jhr.mr. A.F de Savornin Lohman (1837-1924). Lohman was een sympathisant van Netelenbos, die naar aanleiding van Netelenbos' afzetting op het punt heeft gestaan de Gereformeerde Kerken te verlaten. Hij kan er dus allerminst van verdacht worden de afzetting van Netelenbos niet hoog te hebben opgenomen. Toch is zijn oordeel over Bavincks houding in deze kwestie geenszins negatief. Op 6 februari 1923 hield hij Netelenbos voor: 'Voor Bavinck was het, ook om persoonlijke redenen, uiterst moeilijk aan ééne zijde te gaan staan; zijn streven is altijd geweest: bijeen brengen en houden, 't Was geen lafheid, maar zijn positie en doel bracht met zich mee, dat hij zelf geen fighting man kon zijn. Ware hij uit lafheid afzijdig gebleven, dan zou hij in kritische oogenblikken hebben gezwegen.'11 Deze taxatie van Lohman en de andere stemmen laten althans de mogelijkheid open voor het historisch oordeel, dat Bavinck met recht niet is ingegaan op het verzoek van de vier studenten.

Lohman merkte op, dat Bavinck zich in kritische ogenblikken wel degelijk heeft uitgesproken. Op grond van de publikatie van Bavincks aantekeningen12 kunnen we zelfs zeggen dat hij dat inzake de in 1919 in geding zijnde kwesties zonder terughouding heeft gedaan. Want Bavincks tekst biedt wel een enkele nuancering van zijn standpunten, maar vergeleken bij zijn andere publikaties geen nieuw inzicht. Bavinck aarzelde wellicht in menige zaak van tactiek, maar niet aangaande zijn gereformeerde overtuiging. Twijfel omtrent Bavincks overtuiging, toen en nu geuit, lijkt eerder vrucht van eigen verlegenheid met de gereformeerde traditie, dan van serieuze bezinning op diens persoon en werk. Voor zover er in bovengenoemd historisch tafereeltje sprake is van aarzeling aangaande de gereformeerde overtuiging, dan school die eerder bij sommige bezoekers dan bij de gastheer, die - het heeft zijn omgeving meermalen verontrust - vaak bereid was twee mijl mee te gaan waar men hem tot één mijl preste, maar daarbij zijn gereformeerde overtuiging niet verloochende.


Dr. George Harinck (1958) is verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Adres: Melchior Treublaan 38, 2313 VH Leiden.


Noten:
1. A.W. Bronsveld, 'Kroniek', in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, LVI (1919), pag. 930.

2. W. Bakhuis Roozeboom aan J.B. Netelenbos, 29 [28] november 1919. Collectie-Netelenbos, Algemeen Rijksarchief, Den Haag.

3. H.Th. Obbink aan J.J. Buskes, Utrecht, 15 april 1926, in: J. de Bruijn (red.) Brieven aan Buskes. Een keuze uit het archief van dr. J.J. Buskes (1899-1980), Amsterdam, 1990, pag. 17.

4. Deze aantekeningen zijn gepubliceerd in G. Harinck, C. van der Kooi en J. Vree (red.), 'Als Bavinck nu maar eens kleur bekende'. Aantekeningen van H. Bavinck over de zaak-Netelenbos, het Schriftgezag en de situatie van de Gereformeerde Kerken (november 1919), Amsterdam, 1994.

5. A. Anema, H. Bavinck, P.A. Diepenhorst, Th. Heemskerk en S. de Vries Czn., Leider en leiding in de Anti-revolutionaire Partij, Amsterdam, 1915. Vgl. Th. Heemskerk aan A. Anema, 3 december 1915: 'Gij zult, hoop ik, weêreen brochure ontvangen hebben, ditmaal, alphabetisch van Anema, Bavinck, Diepenhorst, Heemskerk en de Vries. De man, die daarin het initiatief genomen heeft, is Bavinck.' Gepubliceerd in J. de Bruijn en G. Puchinger (red.), Briejwisseling Kuyper-Idenburg, Franeker, 1985, pag. 566. De redeneertrant, alsmede de overeenkomsten tussen Leider en leiding ende hierbij uitgegeven tekst, laten over het auteurschap van Bavinck eens te meer weinig twijfel bestaan.

6. De verklaring was ondertekend door de volgende studenten: W. Bakhuis Roozeboom, J. Gillebaard, P.J. Lambooy, G.W. van Deth, H.J. Pos, Dien Bavinck, E. de Jong, G.B. Wurth, Magda Stomps, K. Spoelstra, H.J. Tenkink, G. van der Veen, F.A. denBoeft, A.S. Staalman, G.L. Bouman, Saartje A.J. Dieleman. Collectie-Netelenbos. In reactie op deze sympathiebetuiging aan Netelenbos van zestien studenten van de Vrije Universiteit werd in De Standaard van 3 december 1919 een motie van 65 studenten van deze universiteit gepubliceerd, waarin gesteld werd dat het aantal sympathisanten van Netelenbos aan de universiteit een 'zeer kleine minderheid' betrof.

7. Zie: Peter Derkx, H.J. Pos, 1898-1955: objectief en onpartijdig. Biografie van een filosoof en humanist, Hilversum, 1994. Pos' bezoek aan Bavinck wordt in deze biografie niet gememoreerd. Inzake Bavinck meldt Derkx, datde letteren-studentPos bij Bavinck het college heeft gevolgd over de godsdienstfilosofie van Hegel. Bavinck gaf dit college vermoedelijk gedurende het cursusjaar 1918-1919.

8. W. Bakhuis Roozeboom aan J.B. Netelenbos, 29 november 1919: 'Ik heb mij allang lopen verbijten, dat hoewel er vele studenten zijn die er vrijwel net zoo over denken als u toch niemand was die nu eens iets op touw zette. Toen sprak ik Magda Stomps en Den Boeft en besloten wij om in elk geval eens menschen bij elkaar te trommelen. Dit spraken we dinsdag af en ben toen woensdagavond een uur bij Geelkerken geweest om eens te praten. Die heeft mij zijn standpunt uiteengezet en raad gegeven om als wij iets positiefs konden bereiken een commissie te sturen aan Baf. [Bavinck] om te trachten hem te bewegen zich eens uit te spreken. Gisterenmiddag hebben wij een bijeenkomst gehad inde V.U. met 20 menschen (...) Gelukkig dat u in hooger beroep is gegaan. Dan zullen dr. Geelkerken en Brussaard wel in de gelegenheid komen te zeggen wat zij erover denken. Als Baf. nu maar eens kleur bekende.' Collectie-Netelenbos.

9. De Wachter, 25 juli 1919.

10. De Standaard, 18 juli 1919.

11. A.F. de Savornin Lohman aan J.B. Netelenbos, 6 februari 1923. Collectie-Netelenbos.

12. Zie noot 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1995

Radix | 40 Pagina's

Een verzoek aan Bavinck van studentenzijde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1995

Radix | 40 Pagina's