Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BEST BEWAARDE GEHEIM UIT DE WERELD VAN HET EVANGELICALE BOEK 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BEST BEWAARDE GEHEIM UIT DE WERELD VAN HET EVANGELICALE BOEK 1

ESSAY

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van alle boeken uit Brits-Amerikaanse evangelicale kringen die ik de afgelopen 20 jaar gelezen heb zijn er enkele die met kop en schouder uitsteken boven de rest. Binnen die selectie staat Dynamics of Spiritual Life van Richard Lovelace ergens bovenin de Top Tien. Tegelijk constateer ik dat het in Nederland een van de minst bekende boeken uit deze kring is. Lovelace was van huis uit atheïst en hij werd christen in de vijftiger jaren van de vorige eeuw tijdens zijn studie filosofie aan Yale University. Na verdere studie en promotie in de theologie aan Princeton Seminary werd hij hoogleraar kerkgeschiedenis aan Gordon- Conwell Theological Seminary. Lovelace schreef Dynamics of Spiritual Life in de jaren zeventig. Het boek heeft als onderwerp de voortdurende vernieuwing (of doorgaande transformatie) in de kerk. Het eerste deel van het boek met als titel ‘de dynamica (krachtenleer) van vernieuwing’ bespreekt Lovelace eerst verschillende bijbelse modellen voor vernieuwing, en vervolgens biedt hij een analyse van een aantal belangrijke factoren die invloed hebben op de omstandigheden waarin het proces van vernieuwing plaats vindt. Tot die belangrijke factoren in vernieuwing van de kerk behoren (1) kennis van de ware aard van God en van de mens: de prediking van de ontferming, het geduld en de liefde van God heeft pas geloofwaardigheid wanneer duidelijk wordt gemaakt hoe deze eigenschappen in een zekere spanning staan met Gods oneindige kracht, zijn soevereine bestuur van het heelal, zijn heiligheid en rechtvaardigheid. De tweede factor hangt daar direct mee samen: (2) een dieptepeiling van wat zonde is: wanneer de Heilige Geest mensen niet in een andere richting beweegt, staat de echte God mensen tegen, hebben ze een onbeheersbare drang Gods geboden te breken en hem te veroordelen voorzover ze al aandacht aan hem willen geven. Met andere woorden, van nature is de mens een vijand van God, ook al is hij zich dat in de meeste gevallen niet bewust. Een derde factor is een alertheid op (3) de tactiek van wat in het Nieuwe Testament en in de christelijke theologie aangeduid wordt met ‘het vlees’: de gevallen menselijke persoonlijkheid los van de vernieuwende en sturende invloed van de Heilige Geest, onze karakteristieke neiging voor God te willen spelen, oftewel ons ‘God-complex’. Dit vlees kan ook in de kerk de kop opsteken, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘doodse goedheid’, wanneer mensen door hun voorbeeldig gedrag de show stelen, terwijl dat gedrag gemotiveerd is door het vlees en niet door de beheersing van de Geest. Als laatste factor vraagt Lovelace aandacht voor (4) de strategieën van het vlees in corporatieve zin: ‘de wereld’, het ‘meta-vlees’ dat op aarde zich manifesteert onder beheersing van de duivel, met zijn eigen stelsel van beloning en bestraffing, karakteristieke gedragspatronen, en zijn antichristelijke structuren, methoden, doelstellingen en ideologieën. Het eerste deel gaat dan verder met een beschrijving van de verschillende elementen die je in het proces van vernieuwing kunt onderscheiden, opgedeeld in primaire en secundaire elementen van vernieuwing. De primaire elementen hebben alles te maken met de verzoening, het hart van het christelijke evangelie. De eerste twee primaire elementen zijn rechtvaardiging en heiliging en hun onderlinge verhouding. Hier doet Lovelace een aantal behartenswaardige waarnemingen, die zozeer ingaan tegen menselijke neigingen en verwachtingspatronen dat je er goed aan doet jezelf (en anderen) er telkens opnieuw mee te confronteren. Ik kom daar verderop nog op terug. De laatste twee primaire elementen zijn de levende relatie met de Heilige Geest als de permanente inwoner in het hart van de gelovige, en de bevoegdheid van de gelovige in de geestelijke strijd tegen de duivel en zijn strategieën van verleiding, misleiding, beschuldiging, bezetenheid en fysieke aanvallen. Lovelace schrijft hierover: “De gemiddelde relatie tussen gelovigen in de kerk vandaag en de Heilige Geest lijkt maar al te vaak op die van een man en een vrouw in een slecht huwelijk. De man maakt voortdurend gebruik van de diensten van de vrouw, maar hij slaagt er niet in met haar te communiceren, haar aanwezigheid op te merken, en zijn relatie met haar te vieren.” De secundaire elementen van vernieuwing vloeien voort uit de primaire: hier gaat het om (1) missionaire oriëntatie, (2) koninkrijkbreed gebed waarin uitdrukking wordt gegeven van het besef van afhankelijkheid van God, (3) de gemeenschap van de gelovigen en hun participatie in eredienst en gemeenteleven, (4) een theologie die de volle breedte van Gods schriftelijke openbaring doorlicht op zoek naar de actuele implicaties voor de kerk en de wereld (met interessante opmerkingen over de verbinding van rationaliteit en bevinding bij Abraham Kuyper en het verlies van die connectie bij een deel van zijn navolgers, als gevolg van een weerzin tegen christelijke bevinding), en (5) disenculturatie, de beweging waarin een halt toegeroepen wordt aan het proces van verzadiging met de godloze cultuur van de wereld die christenen omringt. Met deze lange aanloop (dit alles beslaat zo’n beetje de helft van het boek) is het boek zijn geld al meer dan waard. Pas dan breekt het moment aan, waarop Lovelace de overgang maakt naar het meer praktische deel, waarin hij achtereenvolgens bespreekt hoe het er in de praktijk aan toe gaat bij vernieuwing in het bestaan van de individuele gelovige (o.a. de verhouding tussen pastoraat en psychologie) en van de kerk, wat er mis kan gaan en welke factoren daarin een rol spelen (aan de hand van de diagnostiek van de 18e eeuwse Amerikaanse theoloog Jonathan Edwards, die in verschillende geschriften een handleiding heeft gegeven bij het onderscheiden van kaf en koren in vernieuwingsbewegingen in de kerk), welke rol de christelijke leer moet hebben in vernieuwing van de kerk, op welke manier eenheid tussen christenen en kerkgemeenschappen tot stand kan komen (ongetwijfeld het onderdeel dat het meest vragen zal oproepen bij de gemiddelde lezer van dit tijdschrift), en wat de vernieuwing kan betekenen op het terrein van kunst en cultuur en voor de sociale bewogenheid in de samenleving waarvan christenen deel uitmaken. In dit tweede deel wordt voortdurend een terugkoppeling gemaakt naar de factoren en elementen van vernieuwing zoals ze besproken zijn in het eerste deel. Het is een breed spectrum van onderwerpen dat Lovelace aan de orde stelt, en op het eerste gezicht lijkt de onderwerpskeuze traditioneel en weinig verrassend. Maar de manier waarop Lovelace deze zaken bespreekt is dat zeker niet. Lovelaces aanpak heeft iets visionairs, iets programmatisch. Hij is als een profeet die uitgerust met een gedegen kennis van verschillende perioden van de geschiedenis van de christelijke kerk en van verschillende christelijke tradities uit het verleden en uit zijn eigen tijd een prikkelend en stimulerend beeld ontwerpt van wat de christelijke kerk zou kunnen zijn en zou kunnen betekenen voor de leden van de kerk en voor de wereld. Hij schrikt er niet voor terug kritiek te leveren waar dat nodig is, en geen periode of traditie heeft een canonieke status die het boven de kritiek zou verheffen. Door ook oog te hebben voor de goede dingen die er waar te nemen zijn, en vooral door erop te wijzen wanneer uiteenlopende tradities iets van elkaar zouden kunnen leren om zo eigen eenzijdigheden te overwinnen, probeert Lovelace bruggen te slaan tussen die verschillende tradities. Het boek leest vlot, maar daarin zit ook iets bedriegelijks. Achter de heldere schrijfstijl verbergt zich een diepgang en analyserend vermogen die zich alleen bij zorgvuldige lezing en doordenking aan de lezer prijsgeeft. Op verschillende plaatsen word je getroffen door een formulering waarmee de schrijver blijk geeft van zijn inzicht in de complexiteit van de werkelijkheid en tegelijk laat zien dat hij in staat is de dingen kernachtig samen te vatten, zonder aan die complexiteit tekort te doen. Ook het zorgvuldig gebruik van beeldspraak draagt ertoe bij dat je op een nieuwe manier leert kijken naar vertrouwde zaken. Wat mij is opgevallen in dit door en door praktische boek is dat Lovelace in het proces van de vernieuwing van de kerk een heel belangrijke rol ziet weggelegd voor de rechtvaardiging door het geloof. In onze tijd denken we veel na over de vraag of voor mensen vandaag de zinvraag niet veel wezenlijker is dan de vraag naar het krijgen van een genadige God. We doen er goed aan, voor we op dit punt knopen doorhakken, nog eens diep na te denken over de concrete relevantie van wat we sinds Luthers existentiële ontdekking in het begin van de zestiende eeuw aanduiden met ‘de rechtvaardiging door het geloof’. Lovelace is misschien wel een van de beste gidsen die we ons op dit terrein kunnen wensen. Om de lezer gelegenheid te geven daar zelf iets van te proeven, laat ik tenslotte Lovelace aan het woord over het zoeken naar de juiste relatie tussen rechtvaardiging en heiliging en implicaties daarvan voor b.v. pastoraat en hulpverlening:

Weinig Christenen weten genoeg om iedere dag opnieuw te staan op de vaste grond waar Luther op stond: je bent aanvaard, en in geloof buiten zichzelf te kijken en een beroep te doen op de volstrekt vreemde gerechtigheid van Christus als de enige grond voor aanvaarding, ontspannen in een houding van vertrouwen die een toenemende heiliging produceert doordat geloof werkzaam is in liefde en dankbaarheid. (...) We worden allemaal automatisch aangetrokken door de veronderstelling dat we gerechtvaardigd worden naar de mate van onze heiliging, en wanneer we deze houding hebben aangenomen richten we onvermijdelijk onze aandacht niet op Christus maar op de toereikendheid van onze eigen gehoorzaamheid. En zo beginnen we elke dag met een mate van zekerheid die niet gebaseerd is op de aanvaardende liefde van God en het offer van Christus, maar op onze gevoelens van dat moment of op onze recente prestaties in het christelijke leven. (...) Veel van wat we geïnterpreteerd hebben als een gebrek aan heiliging in kerkmensen is in feite een gevolg van het kwijtraken van het juiste perspectief op de rechtvaardiging. Christenen die er niet langer zeker van zijn dat God hen liefheeft en aanvaardt in Jezus, los van hun geestelijke prestaties op een bepaald moment, zijn in hun onderbewuste radicaal onzekere personen - veel minder zeker van zichzelf dan niet-Christenen. Want ze hebben teveel licht ontvangen om rustig te blijven onder de voortdurende signalen die ze uit hun christelijke omgeving ontvangen over de heiligheid van God en de gerechtigheid die ze verondersteld worden te hebben. Die onzekerheid presenteert zich in hoogmoed, een stellige, afwerende verklaring van eigen gerechtigheid en een defensieve bekritisering van anderen. (...) Het wordt tegenwoordig vaak gezegd in kringen die populaire psychologie en Christendom met elkaar vermengen, dat we onszelf moeten liefhebben voor we vrij zijn om anderen lief te hebben. (...) Maar geen realistisch mens vind het gemakkelijk zichzelf lief te hebben of te vergeven, en daarom moet iemands zelfaanvaarding gefundeerd zijn in het bewustzijn dat God hem aanvaardt in Christus. In zekere zin is de sterkste zelfliefde die we kunnen hebben (...) niet meer dan het spiegelbeeld van de levende overtuiging dat God ons liefheeft. Geloof dat in staat is zich te warmen aan het vuur van Gods liefde, en dat het niet nodig heeft liefde en zelfaanvaarding te stelen van andere bronnen, is in feite de wortel van de heiliging (...).


Noot
1. Naar aanleiding van Lovelace, Richard F. 1979. Dynamics of Spiritual Life: An Evangelical Theology of Renewal, Downers Grove, Illinois: InterVarsity Press

Literatuur
Bibliografie Richard Lovelace

Homosexuality and the Church (Old Tappan, NJ: Revell, 1978)

The American Pietism of Cotton Mather: Origins of American Evangelicalism (Grand Rapids, MI: Christian University Press, 1979)

Renewal as a Way of Life. A Guide Book for Spiritual Growth (Exeter: Paternoster, 1985)

“Evangelical Spirituality: A Church Historian’s Perspective” in Journal of the Evangelical Theological Society 31/1 (1988): 25-35

“The Anatomy of Puritan Piety: English Puritan Devotional Literature, 1600-1640” in Christian Spirituality / Post-Reformation and Modern, reds. Louis Dupré en Don E. Saliers (New York: Crossroad en London: SCM Press, 1989), 294-323

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Radix | 129 Pagina's

HET BEST BEWAARDE GEHEIM UIT DE WERELD VAN HET EVANGELICALE BOEK 1

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Radix | 129 Pagina's