Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Radix: Veertig jaar bezinning op geloof, wetenschap en samenleving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Radix: Veertig jaar bezinning op geloof, wetenschap en samenleving

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Veertig jaar geleden viel het tijdschrift dat u nu in handen heeft voor het eerst op de deurmat van academici, studenten, geïnteresseerden en leden van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (GWG). Nu, in 2014, bestaat het GWG niet meer, maar het tijdschrift waarin thema’s rondom geloof, kerk, wetenschap, universiteit, samenleving en politiek worden behandeld nog wel. In het kader van de veertigste jaargang van Radix wordt in dit artikel een blik in het verleden geworpen. In het eerste deel wordt een voorgeschiedenis gegeven met een aanloop naar en de oprichting van het GWG. Waarom werd besloten dat een dergelijke organisatie wenselijk was en wat waren haar doelstellingen? Vandaaruit wordt gekeken naar de oprichting van het tijdschrift Radix. Hoe en waarom werd dit in het leven geroepen en welke verwachtingen en plannen bestonden er? Ten slotte wordt kort geschetst hoe Radix zich gedurende haar 40-jarige bestaan heeft ontwikkeld.

Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap, Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, tijdschrift, Radix, ForumC

1. Voorgeschiedenis
In februari 1967 kwamen een aantal gereformeerde broeders samen om te spreken over de vraag of het oprichten van een landelijke gereformeerde wetenschappelijke organisatie wenselijk en mogelijk zou zijn. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de oprichting van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (GWG) waaruit ForumC is ontstaan. De aanleiding voor deze bijeenkomst lag in de ontwikkelingen rond de vrijgemaakte studentenvereniging Hendrik de Cock in Groningen en de meer algemene zorgen over de vrijgemaakte student.

1.1 Eigen organisaties in de ‘vrijgemaakte minizuil’
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1944, en de jaren daarna, kwam ongeveer een negende deel van de leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) buiten hun kerkverband te staan. Deze vrijmaking was mede het resultaat van een verdeeldheid in opvattingen over doop en wedergeboorte (De Jong 1985: 404). Ondanks de verschillende opvattingen onder deze vrijgemaakten over de consequenties van de vrijmaking heerste er onder de groep afgescheiden gereformeerden in de eerste jaren een grote eensgezindheid (Kuiper en Bouwman 1994: 15). Onverenigbaarheid met de opvattingen binnen de Gereformeerde Kerken synodaal – zoals dit genootschap nu door hen werd aangeduid – en het idee dat de vrijmaking juist was, waren krachtige gemeenschappelijke delers.
Al snel werd onder de afgescheiden gereformeerden nagedacht over hoe zij het gereformeerd-zijn en het werk van de vrijmaking concreet konden maken in het dagelijks leven (Kuiper en Bouwman 1998: 17). Men begon daarom te spreken over het vormen van eigen organisaties, instellingen en scholen. Dit was niet ongebruikelijk omdat verzuild Nederland al lange tijd allerlei op levensbeschouwing gebaseerde organisaties kende. Toch is dit wel een opvallende ontwikkeling om een aantal redenen. Ten eerste begonnen de ledenaantallen van kerken in die tijd sterk terug te lopen. Daarnaast was in de oorlog het idee ontstaan dat de verzuiling beklemmend werkt en dat zuilen een bron van wantrouwen en vijandigheid ten opzichte van anderen zijn en daarom doorbroken zouden moesten worden (Kruijt 1959: 6). Deze ‘doorbraakgedachte’ was bij de vrijgemaakten dan ook niet populair, en in de vrijgemaakt gereformeerde pers werd het idee van een doorbraak in de jaren veertig en vijftig expliciet afgewezen (Van Harten 2007: 30).
Niet alle vrijgemaakten waren ervan overtuigd dat eigen organisaties noodzakelijk waren (Kuiper en Bouwman 1998: 305). Desondanks had het idee van een ‘doorgaande reformatie’ veel enthousiaste voorstanders. De laatsten waren doelgericht en kenden een principiële vastberadenheid waarmee ze het eigen kerkverband en hun organisaties verdedigden, zoals de door hen opgerichte krant, het Gereformeerd Gezinsblad (nu het Nederlands Dagblad) en een politieke partij, het GPV. Al deze organisaties hadden één ding gemeen, namelijk vanuit de ‘ware kerk’ werken aan alternatieve organisaties dan die werden aangeboden door de ‘valse kerk’ (Kuiper en Bouwman 1998: 309). Dus terwijl in Nederland langzaam het proces van ontzuiling was begonnen, waren de vrijgemaakten juist bezig met het opbouwen van een eigen zuil: de gereformeerd vrijgemaakte minizuil.

1.2 Zorg om de vrijgemaakte student

Studeren na oorlogstijd
De kerkscheuring van 1944 was ook zichtbaar in het studentenleven dat vanaf 1945 weer op gang kwam. Studenten die uit de Gereformeerde Kerk waren gestapt stonden voor een keuze: sommige vrijgemaakte studenten kozen ervoor om bij de gereformeerde studentenvereniging SSR (Societas Studiosorum Reformatorum) te blijven, anderen voelden zich hier na de vrijmaking niet meer thuis. De Reformatie, het toonaangevende vrijgemaakte blad, stelde dat dit niet verwonderlijk was. “Die enkele Gereformeerde studenten hadden door de vrijmaking begrepen, dat Gereformeerd zijn in de eerste plaats vraagt trouw-willen-zijn aan Schrift en Belijdenis en juist dàt misten ze telkens weer in de „S.S.R.” waarvan ze lid waren” (Huizinga 1948: 280). Vanuit deze afwijzing van interkerkelijke verenigingen werd in 1947 onder andere de vrijgemaakte Vereniging voor Gereformeerde Studenten Hendrik De Cock in Groningen opgericht (Kuiper en Bouwman 1998: 67). Alleen diegenen die lid waren van de ‘ware kerk’ mochten lid worden. Twee jaar na de oprichting plaatste De Reformatie een dankbare en tevreden terugblik: “Brekende met valsche, eigenwillige gemeenschap, wetende zoo in Gods weg te zijn, werd „Hendrik de Cock” gezegend” (Spronsen 1949: 8).

VGS Hendrik de Cock onder vuur
In de jaren zestig waren er discussies in de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt die voornamelijk gingen over samenwerking met andere kerkgenootschappen, of in ieder geval over een meer open houding ten opzicht van niet-vrijgemaakten. Mede deze discussie heeft geleid tot een kerkscheuring waaruit de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) zijn ontstaan.
In dezelfde tijd zien we een soortgelijke discussie binnen de Hendrik de Cock. Er hadden al kritische geluiden geklonken over de vereniging omdat ze in de loop van de tijd in verschillende opzichten zou zijn veranderd. Velen zouden niet principieel achter het kerkelijke karakter van de vereniging staan. Dit was, volgens de studentenrubriek van het gereformeerd wetenschappelijke tijdschrift Lucerna uit 1964, te zien aan het grote aantal bioscoopbezoeken en afnemende bezwaren tegen dans onder haar leden (“Studentenrubriek” 1964).
Daarnaast werd de vereniging, bijna twintig jaar na haar oprichting, vanuit de rechtlijnige vrijgemaakte hoek bekritiseerd vanwege het niet strikt vasthouden aan de oorspronkelijke doelstellingen en grondslagen. De discussie over de strikt vrijgemaakte grondslag van de vereniging, die jarenlang inofficieel werd gevoerd, werd in 1966 dan ook officieel gemaakt. Abactis E.W. Haitsma (1966: 3) legde in het Gereformeerd Gezinsblad uit dat het feit “dat velen de broederband in Christus niet alleen en uitsluitend met gereformeerd vrijgemaakten, maar ook met niet-vrijgemaakte christenen ervaren en geloven” de diepste oorzaak voor deze discussie was. Een lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk was bijvoorbeeld enige tijd eerder toegelaten als gastlid. De kritiek die Hendrik de Cock ooit op de SSR had, en ook speelde in de vrijgemaakte kerk in het algemeen, kwam nu op het eigen bordje terecht.

Staande blijven in de uiterst gevaarlijke studententijd
Onenigheid over het discutabel stellen van het gereformeerde karakter van de vereniging heeft ertoe geleid dat verschillende studenten voor een lidmaatschap van Hendrik de Cock bedankten. Zij richtten een nieuwe vereniging op onder de naam Gereformeerde Studenten Vereniging (GSV). Onder andere door middel van artikelen in het Gereformeerd Gezinsblad raadden zij alle (aankomende) studenten te Groningen aan om hier lid van te worden. Ook de reünistenvereniging van Hendrik de Cock was het niet eens met de veranderingen binnen hun voormalige vereniging en adviseerde studenten zich aan te sluiten bij de GSV (Van den Berg et. al. 1966: 4). De situatie was in hun ogen namelijk ernstig en gevaarlijk. Zij stelden dat de keuze voor een studentenvereniging “een principiële koersbepaling is, die meestal beslissend blijkt te zijn voor het verdere leven” (Nieboer 1967: 5). Ze distantieerden zich openlijk van de nieuwe vereniging, maar wilden de mogelijkheid tot toenadering openlaten omdat ze hoopten dat God haar weer zou doen “wandelen bij het volle Licht van zijn Woord”, doelende op de vrijgemaakte belijdenis (Van den Berg et al. 1966: 4).
Deze bezorgdheid over de studerende jongere leefde niet alleen in Groningen (Kuiper en Bouwman 1994: 97). Vrijgemaakt-gereformeerden realiseerden zich dat het gevolgd hebben van gereformeerd middelbaar onderwijs geen waarborg bleek te bieden voor standvastig blijven “in de uiterst gevaarlijke studententijd” (“Wat doet het G.W.G.?” 1969). Studenten moeten “dikwijls zonder noemenswaardige steun vanuit de kerken hun eigen weg binnen de universiteit zoeken” (“Wat wil het G.W.G.?” 1967). Kritische milieus als die van een vereniging als Hendrik de Cock boden volgens deze vrijgemaakten weinig tegenwicht op wat de universiteit werd geleerd. Hoe zouden die gereformeerd-vrijgemaakte studenten op jonge leeftijd al verweer kunnen hebben tegen allerlei theorieën, zo vroeg men zich af.

1.3 Het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap

Oprichting
Vanuit het idee dat de ‘doorgaande reformatie’ niet moest stoppen bij het lager en voortgezet onderwijs, werd er in de jaren zestig gesproken over het oprichten van een eigen vrijgemaakte gereformeerde universiteit, als alternatief voor de sinds 1880 bestaande gereformeerde Vrije Universiteit (VU). Dit idee was echter al snel van de baan omdat het geen reële mogelijkheid zou zijn. Toch zagen veel vrijgemaakten het belang van gereformeerd wetenschappelijk onderwijs, zowel voor studenten die tegen de seculiere universiteit gewapend moesten worden alsook voor academici (De Vries 1993: 645). Zij misten vaak een eigen, vrijgemaakt theologisch uitgangspunt (Kuiper en Bouwman 1994: 96).
Een andere mogelijkheid was het oprichten van een gereformeerd wetenschappelijk genootschap of een stichting voor gereformeerd hoger onderwijs. De reünistenorganisatie van Hendrik de Cock pakte dit op en organiseerde een vergadering op 18 februari 1967 in hotel Geitenbeek te Zwolle om, samen met gereformeerde broeders, te spreken over de vragen of een landelijke gereformeerde wetenschappelijke organisatie wenselijk en mogelijk zou zijn en welke organisatievorm hier het beste bij zou passen. Het idee was om in een dergelijke organisatie de wetenschappelijke krachten in de gereformeerde kerk zoveel mogelijk te coördineren zodat door gemeenschappelijke inspanningen onder meer publicaties zouden kunnen worden voorbereid over onderwerpen die dringend om een grondige behandeling in eigen kring vragen. Omdat iedereen de noodzaak van de oprichting van een wetenschappelijk organisatie op gereformeerde grondslag voelde, werd een comité gevormd waarin de reünisten van Hendrik de Cock en vier andere vrijgemaakte broeders plaatsnamen (De Vries 1993: 648).
Een volgend overleg volgde in maart 1967. Hier werd besloten tot oprichting van een landelijke organisatie. Nadat een aantal commissies voorbereidingen op het gebied van een studieprogramma, financiën en statuten hadden getroffen, werd het ‘Wetenschappelijk Genootschap’ op 3 juni 1967 in de Gereformeerde U.L.O.-school te Amersfoort definitief opgericht. Alle aanwezigen werden lid van deze organisatie, die als zinspreuk had gekregen: Dominus Illuminatio Nostra’ (‘De Here is ons licht’).

Doelstelling en werkwijze
Nadat het GWG was opgericht wilde men op een zo kort mogelijke termijn concrete gestalte aan dit nieuwe genootschap geven. Hiervoor waren statuten opgesteld waarin onder andere de doelen en de plannen voor het verwezenlijken van die doelen stonden vermeld. Het doel van het GWG was vierledig, namelijk (1) het bevorderen van de beoefening van wetenschap in onderworpenheid aan de Bijbel en in gebondenheid aan de gereformeerde belijdenis; (2) het stimuleren van de oefening van de christelijke gemeenschap van hen die geroepen zijn tot wetenschappelijke arbeid; (3) met de resultaten van deze arbeid een zo breed mogelijke kring dienen; en (4) het bewaren van de christelijke leefstijl als enige waarborg voor een vruchtbare wetenschapsbeoefening.1 Enkele ideeën om deze doelen te behalen waren het vaststellen van relevante onderwerpen voor bestudering, organiseren van diverse activiteiten, publiceren van artikelen en het vormen van werkgroepen. Met dit laatste werd direct aan de slag gegaan. Verschillende werkgroepen werden gevormd, zoals ‘Schriftgezag en Schriftkritiek’, ‘Ethische kwesties’, ‘Wijsbegeerte’ en ‘Exacte wetenschappen’.

Lidmaatschap
Het GWG beschrijft zelf dat tijdens de oprichtingsvergadering “broeders uit vele geledingen van het gereformeerde leven” aanwezig waren. Wat dit precies betekent wordt niet duidelijk, maar uit artikel 3 van de statuten blijkt dat “het genootschap zijn oorsprong en eenheid in de gemeenschap der heiligen vindt, zoals deze door de Here werd bewaard in de geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland (laatstelijk nog in de Vrijmaking van 1944)”.2 De vereisten voor een lidmaatschap waren dan ook dat iemand een belijdend lid moest zijn van één van de in dit artikel bedoelde kerken, namelijk de gereformeerd vrijgemaakte kerk, en leden van kerken die hiermee in correspondentie staan.
Het genootschap kwam dus voort uit het initiatief van een groep vrijgemaakten die had gestreden tegen de interkerkelijkheid van hun studentenvereniging, maar liet zelf ook ruimte aan anderen, zij het zeer beperkt. Niet iedereen kon zich hierin vinden. Dit blijkt uit de reacties van een striktere fractie binnen de vrijgemaakte zuil. Rond diezelfde tijd was er namelijk een andere organisatie opgericht die zich ook bezig wilde houden met gereformeerde wetenschap, namelijk de Stichting voor Gereformeerd Wetenschappelijke Arbeid (SGWA). De oprichters van dit genootschap waren drie jaar eerder al samengekomen om de oprichting van een wetenschappelijk instituut te bespreken. Toentertijd was dit niet doorgezet omdat het initiatief een erg smalle basis had. Drie jaar later bogen zij zich toch weer over deze ideeën toen zij hoorden van de initiatieven van de reünisten van Hendrik de Cock en richtten in dezelfde tijd toch hun eerder besproken stichting op. Van samenwerking is het nooit gekomen omdat de SGWA zorg had omtrent het toelatingsbeleid van het GWG. Daarnaast vonden zij dat de statuten van het GWG onvoldoende garantie tegen dwaling zouden bieden. Het SGWA streed voor een vrijgemaakte organisatie waar niet zonder meer iedere vrijgemaakte toegelaten zou worden om “uitholling van binnenuit te voorkomen” (Kuiper en Bouwman 1994: 100). De stichting heeft niet lang bestaan, want een bestuurscrisis omtrent de verder te volgen koers maakte er twee jaar later een einde aan.

2. Gereformeerd Interfacultair tijdschrift
Een van de doelen van het GWG was het stimuleren van gereformeerd wetenschappelijke arbeid en het verspreiden van de resultaten om een zo breed mogelijke kring te dienen. Het tijdschrift Radix, dat zeven jaar na de oprichting van het GWG in het leven werd geroepen, bood hier nieuwe mogelijkheden voor. Waarom ontstond juist toen dit tijdschrift, en welke verwachtingen, intenties en plannen gingen hiermee gepaard?

2.1 Behoefte aan een gereformeerd tijdschrift

Doorbreken van de impasse
Niet alle ontwikkelingen in de beginjaren van het GWG zijn relevant om te behandelen in het kader van het ontstaan van Radix. Dat zijn de discussies die plaatsvonden in 1973 wel. In dat jaar verscheen het document over de toekomst van het GWG (1973), opgesteld door een commissie welke drie maanden eerder in het leven was geroepen. Deze commissie had ten doel de “huidige impasse te doorbreken” (“Toekomst van het GWG” 1973: 134). In brede kring, zowel intern als extern, heerste onbehagen over het (dys-)functioneren van het genootschap. Het werk binnen het GWG had bijna stilgelegen en de hoge doeleinden van het begin leken voorlopig niet realiseerbaar (“G.W.G. past doelstellingen aan” 1972). Zowel de organisatiestructuur, falend bestuursbeleid alsmede de matige inzet van de leden waren hier volgens de commissie de oorzaak van.
Om het GWG weer krachtig te laten functioneren en tussen alle gereformeerde organisaties in die tijd een eigen identiteit te laten vertonen, deed de commissie een aantal concrete voorstellen aan het bestuur. Voorbeelden hiervan zijn de rekrutering van nieuwe leden, het oprichten van een informatie- en documentatiecentrum en het vormen van groepen van vakgenoten (“Toekomst van het GWG” 1973: 138, 139). Het concrete voorstel waar de meeste woorden aan werden besteed, ging over de uitgave van een eigen orgaan, in de vorm van een interfacultair tijdschrift. Dit zou informatief en stimulerend zijn en ruimte bieden voor discussie.

De grote lijn van de door deze commissie opgestelde nota werd aangenomen, waaronder het voorstel met betrekking tot een eigen tijdschrift. Dit was in overeenstemming met de in de statuten vermelde middelen tot verwezenlijking van het doel van het GWG. Daarnaast leefde de behoefte aan een wetenschappelijk tijdschrift leefde al onder jonge academici, bijvoorbeeld onder een aantal studenten van de GSV Groningen die ook ideeën hadden om een dergelijk tijdschrift op te richten, kon niet vervuld worden door het Nederlands Dagblad en De Reformatie, twee andere (vrijgemaakt) gereformeerde organen (“Toekomst van het GWG II” 1974: 154).

Lucerna
Dit was niet de eerste keer dat er een behoefte bestond aan een vrijgemaakt wetenschappelijk orgaan. In 1958 werd het gereformeerd interfacultair tijdschrift Lucerna opgericht. Het bood een plek waar academici en wetenschappers uit vrijgemaakte kring, die veelal erg kritisch stonden tegenover hun kerkelijk milieu, konden discussiëren. Niet de ‘doorgaande reformatie’ stond voorop, maar het in contact brengen en samenbinden van vrijgemaakte wetenschappers. Desondanks stond de redactie wel open voor andere bijdragen.
Niet alle vrijgemaakten waren even enthousiast over dit initiatief dat niet puur vrijgemaakt wilde zijn. Desondanks ontving Lucerna gedurende haar bestaan een zekere waardering omdat het een gespreksforum aan vrijgemaakte wetenschappers bood. De open en kritische houding van de redactie werd haar zwakke punt in de jaren zestig toen de discussies binnen het kerkgenootschap soms hoog opliepen wat onder andere uitmondde in de kerkscheuring van 1967. Verschillende abonnees zeiden hun lidmaatschap op omdat ze het niet meer eens waren met de in hun ogen niet-gereformeerde koers. Daarnaast werd het steeds moeilijker redactieleden te vinden, waren de contacten met studentenverenigingen langzaam doodgebloed en kampten ze met financiële problemen. Dit alles leidde ertoe dat dit wetenschappelijk tijdschrift in 1971 voor het laatst verscheen (Kuiper en Bouwman 1994: 88).

Plannen en concretisering
Nu besloten was dat er weer een gereformeerd wetenschappelijk tijdschrift zou komen, moesten de voorbereidingscommissie en de nieuwe redactie zich nog over een aantal vragen en zaken buigen zoals de “belangrijke en moeilijke kwestie” van het vinden van een geschikte naam.3 Ze wezen de eerst gekozen naam Bestek af omdat twee andere tijdschriften (ooit) ook deze naam droegen. Daarnaast stelde de uitgever dat deze naam, zonder nadere aanduiding, niet goed te verkopen zou zijn als gereformeerd tijdschrift. Vervolgens besloot de redactie te kiezen voor de naam Radix, wat ‘wortel’ betekent.4 Zij stelden dat de wetenschap wortelt in een groter geheel dat in zichzelf niet verklaard kan worden. Ons hele leven, al onze kennis en ons hele streven naar wijsheid ligt geworteld in een werkelijkheid die we niet kunnen verklaren. Wanneer wij deze wortel, het Woord van God, betrekken in het beoefenen van wetenschap kunnen we een juiste houding aannemen ten opzichte van deze werkelijkheid, zo was de overtuiging (Redactie Radix 1990: 1).
Andere vragen hadden te maken met de beoogde doelgroep, de te vervullen functie van het tijdschrift, de soort te publiceren artikelen en criteria hiervoor. Hoewel studenten en academici behoefte hadden aan een gereformeerd wetenschappelijk tijdschrift, verwachtte de voorbereidingscommissie dat ook belangstellende kerkleden en overig geïnteresseerden interesse zouden hebben (“Toekomst van het GWG II” 1974: 155). De nieuwe redactie wilde dan ook uiteenlopende artikelen publiceren, zoals overzichtsartikelen, besprekingen van belangrijke studieboeken uit verschillende vakgebieden, artikelen die vanuit een vakgebied een bepaald probleem belichten, artikelen die ingaan op algemene vragen en discussies over controversiële problemen.5 Daarnaast was een van de opgestelde doelen dat het tijdschrift ook zou moeten werken aan het publiceren van de bezinningsarbeid van het GWG.
In het denken over de inhoud van de artikelen kwam Lucerna ter sprake. Dit blad had zich inhoudelijk vooral gericht op de door Herman Dooyeweerd aan de VU ontwikkelde Wijsbegeerte der Wetsidee en kwesties rondom geloof en evolutie. De voorbereidingscommissie zag deze kwesties ook als relevant, maar stelde dat dit zeker niet de enige en wellicht ook niet de meest urgente problemen zijn bij het denken over de implicaties van geloof voor wetenschapsbeoefening. Voorbeelden van andere onderwerpen en vakgebieden die volgens deze commissie aandacht verdienden waren de taalwetenschappen, psychologie, pedagogiek, sociologie en economie.6 Al vanaf het begin was het duidelijk dat Radix zich niet zou richten op een bepaald wetenschappelijk vakgebied, maar dat er ruimte was voor uiteenlopende onderwerpen en disciplines. Daarom is ook gekozen voor de ondertitel: ‘Gereformeerd Interfacultair Tijdschrift’. Het gemeenschappelijke dat de diverse artikelen zouden moeten hebben is dat ze zich op hetzelfde ‘probleemgebied’ begeven, namelijk de verhouding “tussen de christen enerzijds, de wetenschap in al haar manifestaties anderzijds” (Redactie Radix 1975: 1).

Gereformeerd
Drie andere functies die het tijdschrift zou moeten vervullen waren: het zorg dragen voor studenten, het steunen van de broederschap en het stimuleren van de bezinning op de implicaties van het christelijk geloof voor de wetenschapsbeoefening in het licht van de Heilige Schrift (“Toekomst van het GWG II” 1974: 154). Dit laatste doel wordt gespecificeerd/toegelicht in de gekozen ondertitel: ‘Gereformeerd Interfacultair Tijdschrift’. Met ‘gereformeerd’ doelde de redactie op het plaatsnemen in de traditie “waarin het gezag van de Heilige Schrift wordt geëerbiedigd, en men in een eerbiedig luisteren naar het Woord Gods het leven en denken voortdurend dáárdoor wil laten richten en normeren” (Redactie Radix 1975: 1). De Bijbel en de gereformeerde traditie moesten de basis voor de wetenschapsbeoefening in Radix zijn. Hiernaast bestond de verwachting dat het nieuwe interfacultaire tijdschrift het eigen christelijke wetenschappelijke denken en handelen zou gaan stimuleren (“Toekomst van het GWG II” 1974: 154, 155). Toch was het niet de intentie van de nieuwe redactie om uitsluitend een vrijgemaakt orgaan te zijn. Formeel zaten ze vast aan het kerkelijke GWG, maar in de praktijk was een soepele en brede opstelling mogelijk, aldus het Reformatorisch Dagblad (RD) in een artikel uit 1974 waarin Radix werd aangekondigd (“Radix, hoog niveau” 1974). Prof. dr. T.M. Klapwijk, hoofdredacteur van het eerste uur, stelt dat de gekozen leden van de redactie allen uit de vrijgemaakte kerk kwam omwille van tactische overwegingen, niet principiële (persoonlijke communicatie, 12 augustus, 2014). Ook stelde hij in de jaren zeventig, in het RD, dat het niet de bedoeling was “dat men elkaar te vuur en te zwaard gaat bestrijden. Het is de kwestie van de standpunten op tafel leggen. Het kan boeiend zijn om kennis te nemen van een discussie.” (“Radix, hoog niveau” 1974) De inhoud van artikelen werd voorop gesteld, niet de kerkelijke achtergrond van de auteur.

Context
Het GWG en het tijdschrift Radix ontstonden dus binnen de context van de naar binnen gekeerde en defensieve vrijgemaakte subcultuur. In het bijzonder vanaf de jaren zestig raakten vrijgemaakte organisaties steeds meer geïsoleerd. Dit was een reactie op een sterk geseculariseerd rakend Nederland (Kuiper en Bouwman 1998: 316). Op het gebied van de wetenschap lieten vrijgemaakten zich nogal eens leiden door angst. Toch was de groep academici die betrokken was bij het GWG en Radix zich ervan bewust deel te zijn van een bredere traditie waarin al veel was nagedacht over de relatie tussen geloof en wetenschap. Dit was in de eerste plaats de gereformeerde, neocalvinistische traditie die gestalte had gekregen binnen de VU en enkele aanverwante organisaties als de Christelijke Vereniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland (CVNG) en de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte, die elk eigen tijdschriften hadden. In de jaren zestig en zeventig veranderde veel van deze organisaties echter van karakter. De VU schudde in rap tempo haar gereformeerde veren af, en zocht naar nieuwe manieren om invulling te geven aan het christelijke karakter. Zij werd daarbij door vrijgemaakte opiniemakers zeer kritisch gevolgd. De VU-filosofen bleven echter wel aansluiting zoeken bij de gereformeerde traditie, en de kring rondom Radix had oog voor de bezinning die daar plaatsvond.
Hoe het ook zij: in de jaren zeventig werd de gereformeerde traditie van denken over geloof en wetenschap deels niet gecontinueerd door de grote veranderingen die zich voltrokken binnen de GKN en de VU. De CVNG met haar tijdschrift Geloof en wetenschap hield in 1971 bijvoorbeeld op te bestaan en zoals gezegd trof het vrijgemaakte Lucerna in dat jaar hetzelfde lot. In zekere zin zou Radix, als tijdschrift over geloof en wetenschap, daarmee ook het gat kunnen vullen dat door de veranderingen aan de VU en de opheffing van de CVNG was ontstaan (Flipse 2013: 119-137, Flipse 2014).

3. Radix door de jaren heen
Er bestonden dus grote verwachtingen van dit nieuwe tijdschrift. Het zou een impuls gaan geven aan het GWG, een nieuwe plaats voor de bezinning bieden op vraagstukken rondom (de relatie tussen) geloof en wetenschap en diverse artikelen publiceren vanuit uiteenlopende vakgebieden. Hoe ging de redactie hiermee concreet aan de slag? Welke discussies en overwegingen waren er met betrekking tot de inhoud en achtergrond van de artikelen? Een aanzienlijk deel van het archief van het GWG en Radix zijn nog niet uitgezocht, dus voor het beantwoorden van deze vragen zal gekeken worden naar de eerste jaren van Radix. Met behulp van een systematische analyse van alle artikelen in de veertig jaargangen kan wel een idee worden gegeven van de ontwikkelingen die het tijdschrift inhoudelijk heeft doorgemaakt.

3.1 Inhoudelijk

Interfacultaire karakter vormgeven
Na de eerste jaargang was de Radix-redactie niet ontevreden wat de inhoud betreft. Het grootste aantal artikelen was theologisch/wijsgerig van karakter. Volgens de redactie hing dit samen met de doelstellingen (wetenschap in het licht van het christelijk geloof) waarbij vaak een wijsgerige analyse is vereist. Hiernaast werden er het eerste jaar een aantal artikelen vanuit andere vakgebieden gepubliceerd, zoals de biologie, geschiedenis en economie, waardoor het interfacultaire karakter inderdaad aanwezig was. Toch wilde de redactie het interfacultaire karakter meer gestalte geven omdat ze verwachtten dat er een correlatie tussen de verdeling van abonnees en de verdeling van artikelen over de vakgebieden was.7
De tweede jaargang zag er inhoudelijk dan ook wat anders uit dan de eerste. Het relatieve aandeel van artikelen van theologisch en wijsgerig karakter was verminderd ten gunste van die uit literaire en taalkundige hoek. De redactie had hier niet op toegespeeld, maar gaf aan dat dit voornamelijk is bepaald door het “toevallige aanbod”.8 Naast deze artikelen waren er ook een aantal bijdragen uit de gedrags- en maatschappijwetenschappen (pedagogiek, politiek, sociale wetenschappen) en één uit de biologie. Het interfacultaire karakter kreeg dus ook in de tweede jaargang vorm, maar toch was de redactie niet helemaal tevreden. Ze vond de aandacht voor literatuur en taal te groot en gaf aan te blijven streven naar een evenwichtige opbouw van de inhoud van Radix. Wel was het lastig om artikelen uit natuurkundige hoek te verkrijgen, zo stelden zij (“Sectie Radix” 1977).

Vakgebieden
Radix wilde dus blijven zoeken naar een goede balans en verhouding van vakgebieden. Om zicht te krijgen op de verdeling van vakgebieden in de artikelen in alle jaargangen, heb ik elk geschreven artikel ingedeeld in een vakgebied. Hierbij is de huidige indeling van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aangehouden, namelijk: filosofie en theologie, historische wetenschappen, taal- en literatuurwetenschappen, gedrags- en maatschappijwetenschappen, rechtswetenschappen, biologie, geneeskunde, natuur- en sterrenkunde, scheikunde, aardwetenschappen, technische wetenschappen en wiskunde. Het enige verschil is dat theologie en filosofie als twee aparte vakgebieden zijn opgenomen. In een aantal gevallen was het lastig om een artikel bij een vakgebied onder te brengen omdat het bijvoorbeeld veelzijdig was of geschreven was in de vorm van een essay. In dat geval is meestal gekozen voor het vakgebied van de auteur.

Deze tabel laat een aantal interessante en opvallende dingen zien. In de eerste plaats zijn theologische en filosofische artikelen altijd goed vertegenwoordigd geweest in Radix. Net zoals de redactie na de eerste jaargang al stelde heeft dit te maken met hun doelstelling en insteek, namelijk reflectie op de verhouding tussen geloof en wetenschap. Theologie en filosofie zijn hier aangewezen uitgangspunten voor.
Toch blijkt, als we naar de veertig jaar in hun geheel kijken, dat artikelen vanuit de gedrags- en maatschappijwetenschappen het best vertegenwoordigd zijn. Dit kan te maken hebben met het feit dat hieronder verschillende vakrichtingen vallen, zoals pedagogiek, communicatie, politiek en economie. Zeker de laatste jaren zijn er meer artikelen vanuit deze invalshoek geschreven. Het feit dat er een aantal themanummers zijn verschenen met betrekking tot onderwerpen uit de gedrags- en maatschappijwetenschappen, zoals onderwijs, sociale gerechtigheid en ontwikkelingshulp, heeft hiermee te maken. Deze en andere themanummers bevatten over het algemeen meer artikelen dan ‘gewone’ nummers, wat tegelijk het hogere aantal artikelen in de laatste 15 jaar verklaart. Het samengaan van het GWG met twee andere organisaties in 2008 (zie 4.3) kan ook te maken hebben met de groei in artikelen uit de gedrags- en maatschappijwetenschappen. Deze organisaties waren meer dan het GWG gericht op christelijk handelen in de samenleving. Dit kan doorgewerkt hebben op artikelen in Radix.
Ook vanuit de taal- en literatuurwetenschappen zijn een relatief groot aantal bijdragen geleverd. Hieronder vallen ook de artikelen met betrekking tot kunst en muziek. Een aanzienlijk deel ging over Bijbelvertalingen. Wiskunde is een vakgebied waarvan nog nooit een artikel in Radix is gepubliceerd. Schijnbaar leent deze discipline zich niet voor de bezinning op geloof en wetenschap. Ook scheikunde en technische wetenschappen komen vrijwel niet aan bod. Dat betekent niet dat er geen artikelen over (onderwerpen uit) deze vakgebieden zijn geschreven, maar het zegt wel dat het vakgebied niet het uitgangspunt zelf was. Artikelen met een bezinning op technische ontwikkelingen in de samenleving zijn bijvoorbeeld eerder geschreven vanuit filosofisch of sociologisch perspectief.
De biologie en natuurkunde zijn in de loop der jaren wel een aantal keer aan bod gekomen. Dit geldt voornamelijk voor de tweede helft van het bestaan van Radix. Dit heeft te maken met de veranderingen in (de redactie van) dit tijdschrift in 2000 waarbij onder andere de ondertitel ‘Gereformeerd Interfacultair Tijdschrift’ werd veranderd in ‘Gereformeerd Multidisciplinair Tijdschrift’. Door te kiezen voor ‘multidisciplinair’ zou meer recht worden gedaan “aan de groeiende diversiteit in het academisch onderzoek en de toenemende druk op disciplines in plaats van ‘faculteiten’” (Redactie Radix 2000: 2). De redactie stelde dat ze meer aandacht wilde voor de onderzoekspraktijk en een meer veelzijdige inhoud. Waar de jaren daarvoor veel nadruk lag op (kerk)geschiedenis, theologie en filosofie, wilde de redactie vanaf dat moment meer bijdragen gaan publiceren op het vlak van de sociale, gedrags-, taal-, natuur- en technische wetenschappen (Redactie Radix 2000: 3).
Toch is het aandeel vanuit de bèta-gerichte disciplines altijd aanzienlijk kleiner geweest dan dat vanuit de alfa- en gammawetenschappen. De onderwerpen hierbinnen lopen wel sterk uiteen. Van antropologie, seksualiteit, kerkgeschiedenis, medische ethiek, schepping en evolutie, ICT, Bijbelvertalingen tot de relatie tussen geloof en wetenschap in het algemeen. De verschillen in de verhouding tussen vakgebieden in verschillende jaargangen heeft ook te maken met de samenstelling van de redactie op dat moment.

(zie voor Tabel 1: Aantal artikelen per vakgebied de originele pdf)

3.2 “Geen intra-‘vrijgemaakte’ aangelegenheid”

Inhoud voorop
Artikelen voor Radix werden beoordeeld op de inhoud en niet (primair) op basis van kerklidmaatschap. Dit had tot gevolg dat niet alleen bijdragen van vrijgemaakten werden gepubliceerd, maar dat op beperkte schaal gebruik werd gemaakt van niet-vrijgemaakte auteurs. Radix moest volgens de redactie namelijk “geen intra-‘vrijgemaakte’ aangelegenheid” zijn, maar diende een uitstraling naar buiten te hebben.9 In de eerste editie zat dan ook een bijdrage van Jacob Klapwijk, een ‘synodaal-gereformeerde’ filosoof. Ook vanuit christelijk gereformeerde hoek was al positief gereageerd op het initiatief en in de tweede editie was al een boekbespreking te vinden van prof. dr. W. van ’t Spijker (“Radix: wetenschappelijk” 1974).
In 1976 gaf het GWG een bestuursverklaring met betrekking tot het optreden van niet-gereformeerden binnen het kader van GWG-activiteiten. Daarin vroeg het bestuur zich af in hoeverre bijdragen van niet-gereformeerden aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het genootschap in te passen zijn. Het bestuur stelde dat er buiten de gereformeerde kerken ook geestverwanten zijn, en dat met name de secties Radix en het Gereformeerd Wetenschappelijk Onderwijs (GWO) hier al gebruik van maakten. Ze gaven aan dat voorzichtigheid moest worden betracht, maar maakten geen bezwaren (“Bestuursverklaring” 1976). Nadat twee GWG-leden deze verklaring bekritiseerden en stelden dat samenwerking in strijd is met de GWG-statuten verklaarde het bestuur dat het vooral gaat om “gebruik maken van” en “in dienst stellen” van, maar dat niet-gereformeerden geen lid van de redactie zouden kunnen worden (“Toelichting agendum” 1976). Radix kon dus bijdragen van niet-vrijgemaakten blijven opnemen, en dit deden ze dan ook.

Kerkelijke achtergrond van theologen in Radix
De kerkelijke achtergronden van de auteurs staan niet vermeld bij de artikelen, en zijn soms lastig te achterhalen, maar om toch een idee te krijgen van hoe groot die bijdrage van leden van andere kerkgenootschappen was, heb ik gekeken naar de kerkelijke achtergrond van de theologen die artikelen voor Radix schreven. Van de in totaal 688 artikelen (boekverslagen en mededelingen niet meegenomen) kwamen er 166 uit de handen van een theoloog. In onderstaande grafiek kan worden gezien hoeveel van de artikelen door theologen (op het moment van schrijven) bijvoorbeeld vanuit vrijgemaakte of hervormde kring kwam. Dit is opgedeeld in periodes van 10 jaar.

(zie voor Grafiek 1: Kerkelijke achtergrond van artikelen door theologen de originele pdf)

Uit deze grafiek blijkt dat in de eerste jaren driekwart van de auteurs in Radix van gereformeerd-vrijgemaakte huize was. Vier theologische artikelen kwamen uit de handen van een lid van de Christelijk Gereformeerde Kerken, het kerkelijk genootschap waar de vrijgemaakten over het algemeen de beste contacten mee hadden, twee artikelen door hervormde theologen en een van een ‘synodaal-gereformeerde’. In de categorie overig valt een artikel door een Duitse theoloog, en één uit de Gereformeerde Gemeenten.
Verder vallen er nog een aantal zaken op. De eerste is dat de categorie ‘overig’, die in het eerste gekozen tijdvak nog betrekkelijk klein was, is gegroeid. Van 1985-1994 verschenen er artikelen van theologen uit de Nederlands Hervormde Kerk en de Rooms Katholieke Kerk. De periode daarna van een Engelse en een Duitse theoloog, een baptist, theologen uit de NHK en NGK en drie theologen uit de in 2004 opgerichte PKN. In de laatste tien jaar kwam een kwart van de artikelen uit andere kerkgenootschappen dan waar Radix in de eerste jaren mee was begonnen. Dus terwijl Radix bezig was om meer diversiteit in de verdeling van vakgebieden te krijgen, kwam er ook meer diversiteit in kerkelijke achtergronden.
Ten tweede valt op dat er een meer evenwichtige verdeling van kerkelijke achtergronden in de periode 1985-1994 is, en opvallend minder bijdragen van vrijgemaakte theologen. Dit kan voor een groot deel worden verklaard vanuit het feit dat er minder artikelen door theologen zijn gepubliceerd (30 in totaal) dan in de andere gekozen tijdvakken (respectievelijk 35, 47 en 54). Ook hoeven deze gegevens over theologen niet per definitie iets te zeggen over de verdeling van kerkelijke achtergronden van auteurs uit andere vakgebieden.
Ten slotte valt op dat het aantal vrijgemaakte bijdragen in de loop van de jaren afneemt, maar dat zelfs in het laatst gekozen tijdvak nog meer dan de helft van alle theologische artikelen is geschreven door een vrijgemaakte theoloog. Door gebrek aan inzicht in redactienotulen en beleidsdocumenten in de loop van het bestaan van Radix, is het lastig te zeggen welk beleid de redactie voerde wat betreft de kerkelijke achtergrond van auteurs en voor een lidmaatschap van de redactie. Het is wel duidelijk dat Radix lang als vrijgemaakt tijdschrift werd gezien. Dr. Jan Hoogland spreekt in zijn artikel in de 20e jaargang (1994) nog over “de situatie in onze kerken”, doelende op de gereformeerd vrijgemaakte kerken en er is tot dan toe duidelijk veel aandacht voor de gereformeerd vrijgemaakte geschiedenis (Hoogland 1994: 147). Vanaf de tweede helft van het bestaan van dit tijdschrift werden beide zaken minder aan de orde. Dit kan te maken hebben met het groeiende aantal mensen die kritisch waren op de vrijgemaakte basis van het GWG en Radix. In 1995 merkte het GWG op dat het kerkgebonden lidmaatschap bij een gedeelte van de mogelijke achterban/doelgroep van het GWG gevoelig ligt. Daarnaast was een van de reacties na een telefonisch onderzoek in 1997 dat het blad te vrijgemaakt zou zijn.10

Ontwikkelingen in vrijgemaakte organisaties
Hoewel deze gegevens over theologen niets hoeven te zeggen over de kerkelijke achtergronden van auteurs uit andere vakgebieden, want het is mogelijk dat de kerkelijke achtergrond van theologen zwaarder heeft gewogen dan auteurs uit andere vakgebieden, geeft het wel een indicatie van tendensen die passen bij ontwikkelingen bij andere gereformeerde organisaties. Het isolement en de naar-binnen-gekeerdheid van gereformeerd-vrijgemaakte organisaties vanaf de jaren zestig begon ruim twintig jaar later, vanaf midden jaren tachtig, in kracht af te nemen. Het idee van de ‘doorgaande reformatie’ verloor steeds meer voorvechters. Prof. dr. J.C. Kennedy geeft hiervoor zowel interne als externe verklaringen (Kuiper en Bouwman 1998: 316). Als het gaat om externe factoren geeft hij aan dat de marginalisatie van het orthodox-protestants christendom in Nederland verschillende christenen weer tot elkaar bracht. Als het gaat om interne ontwikkelingen heeft de opkomst van een nieuwe generatie, die de breuk met de Gereformeerde Kerk niet zo bewust heeft meegemaakt, een rol gespeeld in het bekritiseren van het vrijgemaakte isolement en het maken van nieuwe verbindingen met andere denkbeelden en christenen. Kennedy geeft aan dat de kritiek en ideeën die deze nieuwe generatie had van tijd tot tijd in Radix te lezen vielen. Vanaf het begin liet Radix al ruimte voor discussie rondom de vrijgemaakte geschiedenis en opvattingen, en vanaf de jaren ‘90 zien we dat dit tijdschrift steeds meer divers en meer interkerkelijk wordt. De helft van alle abonnees kwam op een gegeven moment uit andere kerkgenootschappen dan de vrijgemaakte kerk. Radix liep in deze zaken bij het GWG voorop. Hoewel het GWG al met verschillende (ook niet-vrijgemaakte) organisaties samenwerkte, zoals vele andere vrijgemaakte organisaties, bleef ze zelf vrijgemaakt. De ‘vrijgemaakte statuten’, die wel een kleine opening boden voor niet-vrijgemaakten die zich wel verbonden voelden met deze traditie, zijn dan ook onveranderd gebleven tot het moment dat het genootschap opging in ForumC in 2008.

3.3 ForumC
De meeste gereformeerd-vrijgemaakte instellingen waren in de loop van de tijd dus samenwerkingen aangegaan of interkerkelijk geworden. Het GWG was een van de laatste van deze organisaties die officieel afstand deed van haar vrijgemaakte statuten. Dit gebeurde in 2008 toen besloten werd dat het GWG zou fuseren met twee andere christelijke organisaties. Een daarvan was het in 1950 als het Gereformeerd Sociaal Economisch Verband (GSEV) opgerichte Sensor. Dit was een centrum voor christelijke bezinning en had ook een vrijgemaakte grondslag. Sensor had tot doel christenen toe te rusten door bezinning op het christelijk handelen in maatschappij, kerk en persoonlijk leven. De andere organisatie was het Internationaal Christelijk Studiecentrum (ICS), opgericht in 1970. Zij boden een forum voor bezinning op de verhouding geloof, wetenschap en samenleving hadden zich ten doel gesteld om “bij te dragen tot de versterking van het christelijk leven onder studerenden en afgestudeerden in gehoorzaamheid aan de boodschap van de Heilige Schrift”.11 Net als het GWG hadden zij een multidisciplinaire aanpak.
Hoewel er in die tijd volop aandacht was voor de rol van religie in wetenschap en samenleving, constateerde het bestuur van het GWG dat christenen nog maar een kleine minderheid vormen in Nederland (“Waarom ForumC?” 2009). Een krachtenbundeling van organisaties met een soortgelijke doelstelling was daarom een voor de hand liggende beslissing. Aan de nieuwe organisatie werd de naam ForumC gegeven. Het zou een (nieuw) forum moeten gaan bieden voor gesprekken rondom geloof, wetenschap en samenleving. In 1975 werd als eens geopperd om de naam Radix te vervangen door ‘Forum’, want ook dit tijdschrift werd gezien als een platform, een forum voor gesprek en discussie.12 De missie werd het “bijdragen aan dienstbare en zichtbare christenen in wetenschap, werk en samenleving” (“ForumC – nieuw centrum” 2009). Ook werden er nieuwe statuten geformuleerd die stellen dat de stichting al haar activiteiten baseert op de Bijbel als betrouwbaar Woord van God en zich ten doel stelt om in gesprek met ieder die daarvoor open staat, het christelijk geloof te verbinden met de vragen van de samenleving, de cultuur en het eigen leven.13
Met deze statuten is de kerkelijke binding van het voormalige GWG dus verdwenen. Deze gebeurtenis, samen met de laatste studentenverenigingen die in 2008 hun exclusieve binding aan de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt opgaven, werd door het Nederlands Dagblad aangeduid als het einde van de vrijgemaakte minizuil (Bekkum en Van Soest 2008).
Radix is met deze fusie blijven bestaan en onderdeel geworden van ForumC. Ondanks de veranderingen die het met zich meebracht voor het GWG en de andere twee organisaties onder andere op het gebied van statuten en openheid, is dit tijdschrift grotendeels op dezelfde voet doorgegaan. De ondertitel die vanaf 1999 in gebruik was: ‘Gereformeerd Wetenschappelijk Tijdschrift’ werd wel veranderd in ‘Tijdschrift over Geloof & Wetenschap’, maar de redactieformule die op elke eerste pagina van het tijdschrift verschijnt niet. Hierin wordt gesteld dat de wetenschappelijke reflectie op vragen binnen kerk, maatschappij en universiteit plaatsvindt vanuit het perspectief van de gereformeerde traditie in haar volle breedte. Hierover is de redactie op het moment in bezinning. Het denken vanuit de gereformeerde traditie past minder goed bij de praktijk en gewenste situatie van Radix. Deze is steeds meer open gaanstaan voor bijdragen uit kerkelijk Nederland, en hoewel dit oorspronkelijk voornamelijk vanuit de gereformeerde kerken en traditie gebeurde, zijn de laatste jaren bijdragen uit heel kerkelijk Nederland onderdeel van het tijdschrift.
Hoewel de context van Radix is veranderd en ze inhoudelijk meer divers is geworden (in de vertegenwoordiging van vakgebieden, thema’s en achtergronden van auteurs) is de uitdaging altijd dezelfde gebleven. Nog steeds is het doel om plaats voor bezinning en discussie te bieden op vraagstukken rondom de verhouding van en de relatie tussen het christelijk geloof, wetenschap en samenleving. Veertig jaar geleden deinsde Radix niet terug voor kritische vragen en diepgaande discussies en doet dat nog steeds niet.

R. (Rachel) Westerveld-Lensink BA is student van de onderzoeksmaster History and Philosophy of Science aan de Universiteit Utrecht.
E westerveldrachel@gmail.com


Noten

1 Statuten en huishoudelijk regelement van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap “Dominus Illuminatio Nostra”, artikel 4, aanwezig op het ForumC kantoor te Amersfoort.
2 Statuten en huishoudelijk regelement van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap “Dominus Illuminatio Nostra”, Ibid., artikel 3, aanwezig op het ForumC kantoor te Amersfoort.
3 Archief- en Documentatiecentrum, Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap, inv.nr. 1, Brief aan de toekomstige redactieleden van het interfacultair tijdschrift te verschijnen onder suspiciën van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (27 februari 1974), 3.
4 ADC, GWG, inv.nr. 2, Verslag redaktievergadering 7 september 1974 te Amersfoort.; ADC, GWG, inv.nr. 2, Brief T.M. Klapwijk aan redactieleden (20 september 1974).
5 ADC, GWG, inv.nr. 1, Brief aan de toekomstige redactieleden van het interfacultair tijdschrift te verschijnen onder suspiciën van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (27 februari 1974) 3.
6 ADC, GWG, inv.nr. 1, Brief aan de toekomstige redactieleden van het interfacultair tijdschrift te verschijnen onder suspiciën van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (27 februari 1974) 2.
7 ADC, GWG, inv.nr. 2, Redactievergadering 13 maart 1976 (29 maart 1976), 1.
8 ADC, GWG, inv.nr. 2 Verslag en evaluatie van de 2e jaargang 1976 van Radix, 1.
9 ADC, GWG, inv.nr. 2, Notitie over het redactiebeleid van Radix (concept) (21 maart 1980) 2.
10 Uit: Commissie Strategie (mei 1995). Missie en strategie van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap, 2, aanwezig op het ForumC kantoor te Amersfoort.
11 Historisch Documentatiecentrum, Internationaal Christelijk Studiecentrum, inv.nr. 1, J.D. Dengerink (10 maart 1971) Toekomst van het Internationaal Christelijk Studiecentrum, 1.
12 ADC, GWG, inv.nr. 2, Besluitenlijst redactievergadering (22 maart 1979).
13 Uit: Afschrift Oprichting Stichting. ForumC gevestigd te Amersfoort (4 september 2009) 2, aanwezig op het ForumC kantoor te Amersfoort.

Literatuur

Bekkum, K. van, Soest, A. van (24 november 2008). Vaarwel vrijgemaakte minizuil. Geraadpleegd 6 oktober 2014 via: .
Berg, J.W. van den, et. al. (27 augustus 1966). Publicatie van de reünistenorganisatie van de vereniging van gereformeerde studenten te Groningen “Hendrik de Cock”. Gereformeerd Gezinsblad, 4.
Bestuursverklaring (februari 1976). Mededelingen van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap 17, 231.
Flipse, A.C. (2013). ‘Natuuronderzoekers dagen de kerk uit.’ Natuurwetenschappers, theologen en de kerken in de jaren vijftig. In G. Harinck & P. van Trigt (eds.), ‘In de vergifkast’? Protestantse organisaties tussen kerk en wereld in de jaren 1950 (Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800, 21) 119-137. Zoetermeer: Meinema. Flipse A.C. (2014). Christelijke wetenschap. Nederlandse rooms-katholieken en gereformeerden over de natuurwetenschap, 1800-1940. Hilversum: Verloren. ForumC – nieuw centrum voor geloof, wetenschap en samenleving (3 april 2009). De Wekker, 334.
G.W.G. past doelstellingen aan mogelijkheden aan (25 april 1972). Nederlands Dagblad, 5.
Haitsma, E.W. (26 augustus 1966). Academia. Voor aankomende eerste-jaars (ingezonden). Gereformeerd Gezinsblad, 3.
Harten, G. van (2007). ‘Het behoeft geen betoog…’. De Doorbraak en de gereformeerd-vrijgemaakte reacties daarop. In Velde, M. te, Werkman, H. (red.), Vrijgemaakte Vreemdelingen. Visies uit de vroege jaren van het gereformeerd-vrijgemaakte leven (1944-1960) op kerk, staat, maatschappij, cultuur, gezin. (9-34). Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak.
Hoogland, J. (1994). Vrijmaking tot onbevangenheid. Radix 20 (3) 147-154.
Huizinga, K. (15 mei 1948). Hendrik de Cock. De Reformatie 23, 279-280.
Jong, O.J. de (1985). Nederlandse kerkgeschiedenis. Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach.
Kruijt, J.P. (1959). Verzuiling. Zaandijk: Heijnis.
Kuiper, R, Bouwman, W. (1994). Vuur en Vlam. Aspecten van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1969. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Kuiper, R, Bouwman, W. (1998). Vuur en Vlam. Deel II. De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn. Nieboer, W. (1 juli 1967). Studentenleven. Publicatie van de reünistenorganisatie van de vereniging van gereformeerde studenten “Hendrik de Cock” te Groningen. Gereformeerd Gezinsblad, 5.
Radix, hoog niveau en brede blik maar géén knieval voor wetenschap. Gereformeerd Interfacultair Tijdschrift (17 oktober 1974). Reformatorisch Dagblad, 2.
Radix: wetenschappelijk maar toch leesbaar (18 oktober 1974). Nederlands Dagblad, 2.
Redactie Radix (1975). Ten geleide. Radix 1 (1), 1.
Redactie Radix (1990). Ten geleide. Radix 16 (1), 1.
Redactie Radix (2000). Introductie. Radix 26 (1).
Sectie Radix (april 1977). Mededelingen van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap 21, 276.
Spronsen, V. (28 mei 1949). Hendrik de Cock. De Reformatie 24, 8.
Studentenrubriek (1964). Lucerna 4 (1) 45.
De toekomst van het GWG (augustus 1973). Mededelingen van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap 10, 134.
De toekomst van het GWG II (april 1974). Mededelingen van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap 12, 154.
Toelichting op het agendum (april 1976). Mededelingen van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap 18, 238.
Vries, de, W.G. (23 mei 1993). Confessie en Kerk I. De Reformatie 67 (33) 635-648.
Wat doet het Geref. Wetenschappelijk Genootschap? (15 maart 1969). Nederlands Dagblad, 7.
Wat wil het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap (G.W.G.)? (2 september 1967). Gereformeerd Gezinsblad, 6.
Waarom ForumC? (2009) Radix 35 (1) voor pagina 1.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's

Radix: Veertig jaar bezinning op geloof, wetenschap en samenleving

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's