Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De reikwijdte van het economisch denken: het gezin als case study*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De reikwijdte van het economisch denken: het gezin als case study*

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanleiding en vraagstelling
In mijn filosofieonderwijs voor economiestudenten aan de Vrije Universiteit beoog ik de studenten tot enige reflectie te brengen op het economische denken dat ze inmiddels geleerd hebben. Dus niet denken of analyseren vanuit de economische begrippen, maar – met het doen van een stapje achteruit – denken over de economische begrippen. Nu is studenten niet onmiddellijk duidelijk waarom een dergelijke reflectie noodzakelijk is, als ze zich al in abstracto een voorstelling van reflectie kunnen maken. Dus moet er een duidelijke aanleiding zijn. Die aanleiding meen ik gevonden te hebben in het zogenaamde economische imperialisme, dat is de toepassing van de economische manier van verklaren/analyseren op onderwerpen die gewoonlijk gerekend worden tot het werkterrein van andere wetenschappen, zoals sociologie, politicologie en rechtswetenschap. Iets agressiever geformuleerd houdt dit economische imperialisme de claim in dat alle sociale verschijnselen geanalyseerd/verklaard kunnen worden met de manier waarop de neoklassieke economie gewend is te verklaren. Die manier van verklaren komt zo dadelijk uitgebreid aan de orde. Voor nu moet ik de kwestie nog verder toespitsen om de reflectie in gang te zetten en ik heb gekozen voor het gezin als onderwerp van economische analyse. Het leek me dat studenten hier hun eigen ervaringen zouden kunnen inbrengen, mogelijk in contrast met de economische analyse, want de vraag waarop de reflectie zich richt is deze: hoever reikt het economische denkraam? Wat kan er wel en wat kan er niet zinvol mee geanalyseerd worden?1 Ik zal nu eerst de economische denkwijze uiteenzetten, daarna enkele elementen van de economische analyse van het gezin naar voren halen en er kritisch commentaar bij geven, en ten slotte proberen de gestelde vraag te beantwoorden.

Het economische denkraam
Het economische imperialisme kan op erkenning bogen. In 1992 heeft de Amerikaanse econoom Gary S. Becker de Nobelprijs voor economie gekregen voor zijn baanbrekende werk inzake ‘the economic way of looking at behavior’.2 Dat gedrag kan zich op velerlei gebied afspelen. Becker heeft verschillende terreinen geanalyseerd en voor mijn casus is relevant zijn A Treatise on the Family uit 1981, waarvan hij zelf zegt dat het was “the most difficult sustained intellectual effort I have undertaken.”3

Alvorens nu enkele punten uit de economische analyse van het gezin te lichten met het oog op de vraagstelling, moet ik eerst in algemene zin wat meer zeggen over het economische denkraam dat hier fungeert. Ik probeer het zo te doen dat ik enig overzicht houd over wat er bij Becker begripsmatig gebeurt en welke punten van kritiek er denkbaar zijn. Ik gebruik de onderscheiding van explanandum, ‘wat verklaard moet worden’, en explanans, ‘dat wat als verklaring wordt aangevoerd’ om toegang te krijgen tot het fundamentele denkraam. Waar is de economische verklaring in eerste instantie op gericht? De markt is het eerste onderwerp en wat verklaard moet worden is de prijs die voor een goed op de markt tot stand komt in combinatie met de hoeveelheid van dat goed die van aanbieders naar vragers gaat. Wat zijn daar de verklarende factoren voor? Om daar een antwoord op te vinden (in feite dus een hypothese op te stellen), moeten we meer betekenis geven aan de waargenomen prijs en hoeveelheid. Het verklaren van een verschijnsel impliceert dat we het verschijnsel in een context van ordelijkheid plaatsen. Dus om te kunnen verklaren is eerst een concept van ordelijkheid nodig als vooronderstelling van het explanandum, hier dus de combinatie van prijs en hoeveelheid. Dat concept van ordelijkheid (of wetmatigheid) is in de neoklassieke economie het evenwicht. Prijzen begrijpen we allereerst als evenwichtsprijzen. Dat wil zeggen dat bij de waargenomen prijs de aangeboden en de gevraagde hoeveelheid van een goed gelijk zijn, in evenwicht zijn. Wat zijn nu de factoren die ervoor zorgen dat dit evenwicht tot stand komt? Het evenwichtsconcept als vooronderstelling van het explanandum is dus een fundamenteel concept, want het stuurt het zoeken naar de verklarende factoren van de waargenomen combinatie van prijs en hoeveelheid. De verklarende factoren van de evenwichtsprijs zijn de handelingen van de afzonderlijke vragers en aanbieders op de markt die met elkaar in concurrentie verkeren. Stel je bij deze markt de aandelenbeurs voor en dan in het bijzonder de markt voor één bepaald aandeel. Op die markt treffen vele aanbieders en vragers elkaar en via loven en bieden komt er een bepaalde prijs tot stand waartegen dan een bepaalde hoeveelheid van dat aandeel van eigenaar wisselt. Voor veel goederen en diensten bestaat er niet precies een zodanig concrete markt, maar het theoretische model heeft toch verklarende kracht. Om verder te komen in de verklaring moeten we meer weten over het individuele handelen van de vragers en aanbieders, want het loven en bieden zal toch niet willekeurig zijn. Opnieuw wordt er dan een vooronderstelling ingevoerd, namelijk de typering van het individuele handelen. Het loven en bieden van een actor is gebaseerd op een plan. Dat plan bestaat uit een hele reeks van combinaties van prijzen en hoeveelheden die hij acceptabel vindt. De prijs als evenwichtsprijs houdt dan in dat alle vragers en aanbieders tevreden naar huis gaan omdat ieder aan zijn plan heeft kunnen voldoen. Het plan van een actor voor dit specifieke goed maakt deel uit van een omvattend plan om in al zijn behoeften te voorzien met de middelen waarover hij beschikt. En hier komen we bij de bedoelde vooronderstelling: de handelingen van een actor worden begrepen als beslissingen in keuzesituaties. Laat ik dat als volgt preciseren. Stel je voor dat je in de volgende omstandigheden verkeert:
• je hebt niet slechts één doel, maar een verscheidenheid van doeleinden of behoeften, waarin je allemaal op de een of andere manier wil voorzien;
• die doelstellingen kunnen in volgorde van dringendheid gerangschikt worden; de een wordt een hogere prioriteit toegekend dan de ander (we spreken daarom van preferenties);
• de middelen om deze doelstellingen te realiseren zijn schaars, dus ontoereikend om ze allemaal volledig te realiseren;
• die middelen zijn alternatief aanwendbaar, dus te gebruiken voor meer dan één doelstelling.
Een duidelijk voorbeeld van een dergelijke situatie maken we allemaal mee als we maandelijks een hoeveelheid geld ontvangen en daar heel verschillende dingen mee willen doen en ook nog meer zouden willen dan de hoeveelheid geld toelaat. In deze omstandigheden moet je logisch noodzakelijk kiezen welke middelen je zult gebruiken voor welke doeleinden (alternatief aanwendbaar) en in welke mate (schaarste). Dus wat die iemand verder ook wil en in welke omstandigheden hij verder ook verkeert, onder de vier genoemde omstandigheden vertoont zijn handelen noodzakelijk de vorm van keuze. Maar hoe zal hij kiezen, hoe valt de allocatie van de middelen over de verschillende doeleinden uit? Dat is met de logische noodzaak van het kiezen zelf nog niet gegeven. Je zou bijvoorbeeld eerst het meest dringende doel kunnen realiseren, vervolgens met de overblijvende middelen het tweede belangrijke doel, enzovoort, totdat de beschikbare middelen verbruikt zijn. Maar is dit een verstandige, rationele handelwijze? Waar zou je dat aan af moeten meten? Rationeel handelen betekent de beste manier om de gestelde doeleinden te bereiken. Wat is het criterium voor ‘beste’? Het aanknopingspunt hiervoor is het rangschikken van de doeleinden in volgorde van belangrijkheid of dringendheid. Dit rangschikken is alleen maar mogelijk als die doeleinden met elkaar vergelijkbaar zijn. Hoe verschillend ook op het eerste gezicht (ik wil verwarming, ik wil met vakantie, ik wil een telefoon enzovoort), ze moeten toch een dimensie gemeenschappelijk hebben om ze te kunnen rangschikken. En ieder doel heeft een relatief belang in die dimensie. Rationeel betekent dan dat we zoveel van iedere doelstelling realiseren dat de relatieve bijdrage van ieder in die gemeenschappelijke dimensie bij elkaar een maximaal resultaat oplevert. Maar wat is die dimensie dan? Waarin zijn de verschillende doeleinden vergelijkbaar? Dat wordt door economen nut genoemd. In dit verband wordt ook het evenwichtsbegrip gebruikt. Een individu verkeert in evenwicht wanneer hij in de gegeven situatie zijn nut maximaliseert. De economische manier van analyseren/verklaren wordt getypeerd door enkele expliciete vooronderstellingen, ook te lezen als de definitie van economie, die ik als volgt wil schematiseren:4 (zie voor het schema het orginele pdf)

Het economische imperialisme zegt nu dat hiermee niet alleen verklaard kan worden wat we gewend zijn markten te noemen, maar ook andere sectoren en gebeurtenissen in de samenleving zijn te verklaren. Becker stelt herhaaldelijk in zijn publicaties dat economie zich niet van de andere sociale wetenschappen onderscheidt door een eigen onderzoeksgebied (‘subject matter’), maar door een eigen benadering van sociale verschijnselen. In zijn Nobel Lecture geeft hij een overzicht van economische analyses van discriminatie, criminaliteit, menselijk kapitaal, huwelijk en gezin waar hij en anderen inmiddels aan gewerkt hebben.

De casus
De reflectievraag is ‘hoever reikt het economisch denkraam?’ ofwel, ‘is het economische imperialisme houdbaar?’ Ik kan me voorstellen dat sommigen hierop zullen antwoorden dat het bereik niet groot zal zijn omdat het rationele handelen meestal niet realistisch is. Maar die reactie zou niet to the point zijn, want die betreft dan evenzeer het gangbare economische veld (bijvoorbeeld: handelen mensen op de aandelenbeurs rationeel?). Zoals gezegd, wil ik de vraag naar de reikwijdte van het economisch denkraam onderzoeken aan de hand van de economische analyse van het gezin. In dit artikel kan ik niet meer dan enkele elementen uit die analyse naar voren halen, maar ik wil het dan wel over elementen hebben die het typerende van het gezin en de liefde betreffen. Zijn dit elementen waarvan je zou moeten zeggen dat ze überhaupt buiten het bereik van de economische analyse vallen, of zou het veeleer een kwestie van pretentie zijn, dus wat er wel en wat er niet over die elementen gezegd kan worden?

De verklaring van het bestaan van het gezin
Om de economische benadering te kunnen toepassen, moet er een typering van het gezin gegeven worden: wat zijn de relaties tussen de betrokken individuen in dit geval? Zoals er voor de markt een ontologische vooronderstelling nodig is, zo moet er nu ook een bepaling zijn die voorafgaat aan de analyse. Wat heeft het economisch denkraam beschikbaar? Om te beginnen de markt natuurlijk. De relaties tussen de gezinsleden zijn dan ruilrelaties en dat het nu om een gezin gaat en niet om de normale markt kan dan tot uitdrukking gebracht worden in een eigensoortige prijsvorming. De econoom Oded Stark heeft het zo aangepakt in zijn boek Altruism and Beyond. An Economic Analysis of Transfers and Exchanges within Families and Groups.5 Dat het een gezin of een groep betreft, toont zich in altruïsme als een factor die mede de prijs bepaalt. Stark verwijst niet naar Becker c.s., zodat bij hem achterwege blijft dat het gezin ook als een productie-eenheid kan worden opgevat. Die laatstgenoemde conceptualisering is de meest gangbare in het economisch imperialisme. Jammer genoeg ontbreekt er een argumentatie waaruit moet blijken waarom het gezin als productieeenheid de voorkeur verdient of dat eventueel beide concepten, productie-eenheid en ruil, nodig zijn om vanuit de economische invalshoek te verklaren wat er in een gezin gebeurt. Misschien is het laatste het geval en dus impliciet in het economisch imperialisme aanwezig; daar kom ik later op terug. In de economische benadering behoort het bestaan van productie-eenheden als een organisatievorm verklaard te worden, omdat de enige ‘natuurlijke’ gegeven relaties tussen personen, dat wil zeggen relaties waarvan het bestaan niet verklaard behoeft te worden, ruilrelaties zijn. Sinds Adam Smith is als fundamentele karakteristiek van de mens expliciet gemaakt zijn “propensity to truck, barter, and exchange one thing for another.” Dus waarom bestaat het gezin als afzonderlijk te onderscheiden samenlevingsvorm en waarom bestaat het als productie-eenheid onderscheiden van ondernemingen? Het gaat hier om de eigen aard van het gezin. Je zou je kunnen voorstellen dat deze eigen aard binnen de economische benadering tot uitdrukking wordt gebracht door het feit dat het gezin iets kan produceren (door en voor haar leden) dat daarbuiten niet gemaakt kan worden. Maar opmerkelijk genoeg zou dat de economische benadering aantasten. Als illustratie hiervan schets ik hieronder kort de uitwerking door twee auteurs, McKenzie en Tullock, die voortbouwen op Becker.6 Deze auteurs komen dicht in de buurt van het unieke van het gezin, maar net niet helemaal. In de afweging van de kosten en baten die het deelnemen aan het huwelijk, het samenleven, met zich mee brengt, noemen ze als een van de baten dat “the spouses have the opportunity to produce things not readily duplicated in non-marriage situations.”7 Het gaat om de bepaling ‘readily’. Zou die bepaling er niet staan, dan wordt enerzijds de uniciteit van het gezin wel bevestigd, maar zou dat anderzijds betekenen dat het gezin als sociale structuur altijd naast de ruilrelaties zou moeten bestaan, immers op geen andere manier zijn bepaalde producten te verkrijgen. Dat zou, anders gezegd, betekenen dat het gezin een ‘onderneming’ is met een ‘van nature’ gegeven monopolie. In dat geval worden eventuele verdere efficiëntieverbeteringen verhinderd door een mogelijke verandering van deze samenlevingsvorm of het verdwijnen ervan ten gunste van marktrelaties. De economische benadering verklaart verschijnselen uit het individuele streven naar nutsmaximalisatie of efficiëntieverbeteringen. De verklaring van het bestaan van het gezin als zodanig door McKenzie en Tullock is dan dat “we would expect some unit in society to develop that would be small enough that people of similar tastes can be together (zonder hoge kosten om elkaar te verdragen, resp. consensus te bereiken, BK), and large enough that they (de in het gezin geproduceerde goederen en diensten, BK) can be provided efficiently (dus goedkoper dan via de markt, BK). The family, in our view, is that unit.”8 Hier zijn twee kritische opmerkingen bij te maken. Ik bedoel dan niet dat er ook een niet-economische verklaring voor het bestaan van het gezin denkbaar is, maar het gaat mij er om in hoeverre het economisch imperialisme van binnenuit gezien houdbaar is. Mijn eerste opmerking is de vraag of de door McKenzie en Tullock beschreven constellatie alleen op het gezin betrekking kan hebben. En mijn antwoord is dat ook andere groepen van mensen deze constellatie kunnen vormen, zoals een groep studenten of andere woongroepen. Het gaat om een huishouding en dat hoeft niet per se een gezin te zijn. Nu is bij McKenzie en Tullock niet precies duidelijk wat ze pretenderen, omdat ze geen vergelijking maken tussen het gezin en andere samenlevingsvormen. Maar omdat het hier over het ontstaan van het gezin als zodanig gaat, zijn ze gemakkelijk zo te interpreteren dat deze economische verklaring de eigenlijke verklaring is. In dat geval echter, moet tegengeworpen worden dat het gezin als zodanig al voorondersteld is, omdat de economische analyse niet in staat is om het verschil tussen het gezin en andere samenlevingsvormen te maken. Dat blijkt al uit de eerder gegeven boektitel van Oded Stark, waar sprake is van “families and groups”. Het blijkt ook uit een terloopse opmerking van Becker. In het kader van de verklaring van de arbeidsverdeling in het gezin heeft hij het over “members of a household (or of any other organization).”9 Deze punten bij Stark en Becker zijn òf te interpreteren als een vorm van reductionisme, dat wil zeggen dat verschillen tussen ‘family’ en ‘group’, mogelijk zichtbaar via andere disciplines, niet wezenlijk zijn, òf zo dat de economische analyse niet verder kan reiken dan iets dat algemener is dan alleen het gezin betreffende. Het verschil tussen deze twee interpretaties wordt vooral praktisch relevant als bijvoorbeeld de overheid een gezinspolitiek gaat voeren en besloten moet worden wat de aangrijpingspunten voor beïnvloeding zijn. Mijn tweede kritische opmerking betreft het volgende. In de economische verklaring van het gezin is dat gezin een vorm van zelfvoorziening naast de markt. Het gezin is niet alleen een productie-eenheid, maar de leden zijn tegelijk de afnemers. Dus is er ook een soort van ruil noodzakelijk. Daarom zeggen McKenzie en Tullock: “Since each will be doing something for the other, we can, in a sense, say they are trading.” 10 De consequentie van deze gedachtegang is dat wanneer via de markt goederen en diensten voor de gezinsleden goedkoper zijn (en daar dus van gebruik gemaakt wordt), het gezin gaat verdwijnen. Maar is dat ook zo? In de ontwikkeling van de Westerse cultuur zijn allerlei functies van het gezin door andere instanties overgenomen, zowel via de markt als daarbuiten. Betekent dat nu de uitholling of verdwijning van het gezin als gezin? Ik denk eigenlijk van niet. Zeker, er is een gedachte-experiment mogelijk waarin ieder van de gezinsleden in zijn/haar behoeften kan voorzien via de markt, dus zonder de andere gezinsleden nodig te hebben. En je kunt je afvragen wat die mensen nog met elkaar hebben. Dan heeft het economisch imperialisme met zijn pretentie gelijk: de economische ontwikkeling als oorzaak van (sociale) veranderingen. Hoewel een dergelijke oorzaak-gevolgrelatie onmiskenbaar werkzaam is, mag dat toch niet uitsluiten dat er ook een omgekeerde relatie bestaat, dus dat in toenemende mate voorzieningen via de markt geleverd worden in plaats van in het gezin, als antwoord op veranderingen in wat mensen willen. Dergelijke veranderingen kunnen onder andere voortkomen uit veranderingen in levensgevoel en wereldbeeld. Becker brengt nog een ander element in het geding, namelijk het biologische verschil tussen man en vrouw: “The biological differences between men and women in the production and care of children, and the specialized investments in market en household skills that reinforce the biological differences, explain why the institution of marriage has been important in all societies.”11 Op een bepaalde manier lijkt Becker hiermee dichter bij het unieke van het gezin te komen, want dit kan niet van andere groepen gezegd worden. Maar het betekent ook dat Becker ofwel een niet-economische, want biologische, verklaring van het gezin invoert, of dat hij binnen de economische verklaring wil blijven en dan in een inconsistentie terechtkomt. Volgens mij bedoelt Becker om binnen de economische verklaring te blijven, maar de inconsistentie is dan dat het aanvoeren van een specifieke preferentie als verklarende factor in strijd is met de eis om preferenties als gegeven te beschouwen. Mijn belangrijkste conclusie uit het voorgaande is dat er in de economische benadering, toegepast op het gezin, onbepaaldheden blijven zitten die alleen met behulp van iets dat buiten die benadering zelf ligt, kunnen worden opgelost. En daarmee is de claim van imperialisme ondermijnd. We hebben gezien dat wat de economische benadering zegt over het gezin ook van toepassing is op andere groepen. Dus als er dan een onderzoek zou worden ingesteld naar gezinnen alleen, dan moet de onderzoeker al weten wat gezinnen zijn in onderscheid van andere groepen. We hebben ook gezien dat enerzijds gezinnen als een ruilsysteem kunnen worden opgevat, maar anderzijds als productie-eenheid. Ook hier geldt dat op gronden buiten de economische benadering zelf beslist moet worden wat het geval zal zijn.

Liefde in economische begrippen
In deze paragraaf wil ik nagaan wat de betekenis van liefde is in de analyse van het gezin. Om te beginnen kan al, naar analogie van de gesignaleerde inconsistentie bij Beckers gebruik van het biologische verschil tussen man en vrouw, gesteld worden dat liefde niet als specifieke preferentie een verklarende factor kan vormen in het economisch denkraam. Dat lijken McKenzie en Tullock te accepteren, onder andere omdat “in considering the establishment of a family, individuals are driven by a variety of motives. Some of these are not fundamentally different from those that lead people to buy a car or new clothes.”12 En dat lijkt me tamelijk realistisch. In directe aansluiting hierop wil ik nagaan welke mogelijkheden de economische benadering heeft om liefde tot uitdrukking te brengen. En eigenlijk kan dat niet veel anders zijn dan met de begrippen preferentie en nut. Dat iemand een ander liefheeft, wordt begripsmatig zo tot uitdrukking gebracht dat een van de preferenties de nutsfunctie (het gehele scala van preferenties) van de ander bevat, “the level of satisfaction is in part dependent upon the satisfaction level of the other person.”13 Dus liefde voor iemand is de zorg dat het de ander wel gaat. Hoe uit zich dat in handelen? Laat ik voor de toelichting in de eerste persoon verder gaan. Er zijn om te beginnen twee mogelijkheden: ik span me in om ook in alle preferenties van de ander te voorzien, of ik geef aan de ander middelen (vooral koopkracht) zodat die zelf in zijn/haar preferenties kan voorzien. Het economisch denkraam kan echter niet uitmaken welke van deze twee mogelijkheden gekozen zou moeten worden. Je zou kunnen zeggen dat het economisch imperialisme hier niet ver genoeg reikt. Nu is dat bij nader inzien misschien maar beter ook, want ieder van de mogelijkheden geeft een vertekend beeld van liefde. In de eerste mogelijkheid neem ik als het ware het bestaan van mijn geliefde over, laat hem/haar geen zelfstandigheid. In de tweede mogelijkheid kom ik uit in de paradox dat ik niet echt geïnteresseerd behoef te zijn in de ander, want met de inkomensoverdracht zijn in één keer alle preferenties gedekt zonder dat ik hoef te weten welke het zijn. Deze paradoxale consequentie is te voorkomen door in mijn nutsfunctie toch wel afzonderlijke preferenties van de ander op te nemen. Maar dit roept nog weer een ander probleem op. Aandacht voor de afzonderlijke preferenties geeft ook de mogelijkheid om preferenties aangaande de ander op te nemen die die ander zelf niet heeft; denk bijvoorbeeld aan het betrekkelijk onschuldige geval waarin de een ervoor zorgt dat de ander wat modieuzer gekleed gaat zonder dat die ander daar zelf nu zo in geïnteresseerd is. Die mogelijkheid is echter bij nader inzien problematisch omdat economisch niet is uit te maken of afzonderlijke preferenties ten aanzien van de ander uitdrukking zijn van liefde, of van bemoeizucht, of misschien zelfs van haat. Met andere woorden, dat preferenties van een ander in mijn preferentieordening een plaats hebben, is niet uniek voor liefde als gevoel voor de ander. Opnieuw komen we er bij uit dat de economische benadering niet precies kan zijn. We zagen dat al bij de afbakening van het gezin als samenlevingsvorm en nu weer ten aanzien van gevoelens van liefde.

Gezinsleden als producenten
De overwegingen tot nu toe betreffen de partners als ‘consumenten’, als afnemers van wat het gezin produceert. Maar ze zijn ook medewerkers in de productie, deelnemers in een arbeidsverdeling. In deze samenwerking komt de kwestie op of ieder ook doet wat is afgesproken, er is met andere woorden toezicht nodig op de uitvoering. Hieraan wordt ook de economische conceptualisering van liefde gekoppeld met de volgende redenering: de persoon die liefde voor de ander koestert, dus bekommerd is om het welzijn van die ander, zal in de onderlinge arbeidsverdeling minder geneigd zijn zich te drukken, want anders lijdt het welzijn van de ander schade. Aan deze redenering zit een problematische kant. Laten we de situatie wat concreter maken. Stel dat ik volgens de afgesproken arbeidsverdeling een karweitje moet doen in de huishouding waar ik een gruwelijke hekel aan heb. Doe ik dat klusje niet dan zadel ik mijn geliefde ermee op, die er ook niet op zit te wachten. Wat weegt nu zwaarder: mijn afkeer van de klus of de liefde voor mijn partner? Dat hangt ervan af hoe in mijn nutsfunctie die twee preferenties ten opzichte van elkaar gerangschikt zijn naar belangrijkheid. Is mijn preferentie voor het welzijn van mijn partner belangrijker dan mijn voorkeur om de klus niet te doen, dan geeft liefde de doorslag en doe ik het toch (of in ieder geval gedeeltelijk). Zou het echter omgekeerd zijn, dan houd ik mij niet aan de afspraak inzake de arbeidsverdeling en moeten er kosten gemaakt worden (in geld misschien en in emoties tijdens een woordenwisseling) om het werk te laten gebeuren. Hoe meer kosten, hoe minder efficiënt het gezin. De ideale situatie van geen kosten voor het doorvoeren van de arbeidsverdeling, het efficiënte gezin, vergt dat de zorg voor het welzijn van de ander altijd een hogere prioriteit heeft dan de afkeer van werkjes volgens de arbeidsverdeling. Hoewel dit niet onsympathiek klinkt, is er wat de economische redenering betreft, wel een probleem. Als vanzelfsprekend heb ik ingevoerd dat ik niet alleen preferenties heb ten aanzien van resultaten van de productie, maar ook ten aanzien van taken in die productie zelf. Maar dat is helemaal niet vanzelfsprekend. Het neoklassieke denkraam is gebaseerd op een scherpe scheiding van doelen en middelen; gegeven de doelen (preferenties) enerzijds en gegeven de middelen (productie) anderzijds kan ik beslissen in hoeverre in welke preferenties zal worden voorzien teneinde een maximaal nut te behalen (rationeel beslissen). Maar als ik nu ook preferenties heb ten aanzien van de middelen, dan raakt die scheiding in het ongerede. Anders gezegd, nu worden preferenties ook ingevoerd als verklarende factoren, als onderdeel van de explanans, naast het rationele handelen. Al eerder heb ik betoogd dat in het economische denkraam preferenties die functie niet kunnen hebben.

Hoe ver reikt het economisch denkraam?
Ten aanzien van het gezin als case study concludeer ik dat het economisch imperialisme, werkelijk als imperialisme, stuk loopt op de onmogelijkheid om het eigene van het gezin begripsmatig te vatten. Dat is op twee manieren gebleken. De eerste manier is dat als het gezin in economische begrippen uniciteit toegekend zou worden, dat tegelijkertijd voor het economisch denkraam onmogelijk is om te accepteren omdat het gezin dan niet meer als een belichaming van efficiëntiestreven kan worden gezien. De tweede manier is dat de begripsvorming van het gezin die wel acceptabel is voor het economisch denkraam steeds meer omvat dan alleen het gezin. Ik kan het ook zo zeggen dat het economisch imperialisme de economische invalshoek heeft verabsoluteerd, en daardoor een reductie van het gezin teweegbrengt, zodat tegelijkertijd het gezin al moet worden voorondersteld. Deze conclusie, die ik afleid uit de case study, is mijns inziens te veralgemeniseren. Wat is de strekking van deze conclusie? Moeten we er vervolgens aan verbinden dat het imperialisme onmogelijk is en economische wetenschap aangewezen is op een bepaalde subject matter, een bepaald gebied in de werkelijkheid dat we gewend zijn het economisch leven te noemen?14 Vanuit de filosofie van Herman Dooyeweerd wil ik zover niet gaan. Als ik het economisch imperialisme typeer als ‘economie is alles’, dan is het niet houdbaar. Maar aan deze typering gaat een andere vooraf, namelijk ‘alles is economie’, zoals ook alles politiek is; ofwel, alles heeft (ook) een economisch aspect. En daarmee lijkt het economisch imperialisme een relatief recht te hebben, zolang maar niet ‘alles is economie’ overgaat in ‘economie is alles’, ofwel in Dooyeweerds termen, de economische benadering maar niet overgaat in een economisme. Waar ligt dat moment van overgang? Er valt niet zo heel veel in algemene bewoordingen over dat moment van overgang te zeggen. Het heeft in ieder geval met pretenties te maken. Wanneer het economisch imperialisme pretendeert de eigenlijke verklaring van sociale verschijnselen te geven (buiten de economische verschijnselen), wordt er een grens overschreden; dan is er geen ruimte meer om over die verschijnselen te spreken, in ons geval het gezin, in andere termen en begrippen, terwijl dat toch ‘het eigenlijke’ van die verschijnselen kan betreffen. Die ruimte hoeft in de economische analyse niet steeds expliciet gemaakt te worden, zolang economen zich er maar van bewust zijn dat die analyse mogelijk is krachtens een abstractie, namelijk het op zichzelf stellen van ‘alles is economie’. Het overschrijden van de grens meldt zich vooral praktisch, wanneer in beleid geprobeerd zou worden om de werkelijkheid conform de abstractie in te richten en daardoor ‘economie is alles’ naar voren komt als miskenning van de veelzijdigheid van de werkelijkheid. Maar waar die grens ligt, kan alleen door nauwkeurige analyse van geval tot geval beoordeeld worden in relatie tot onze overtuigingen inzake de karakteristieken van de werkelijkheid. Er is nog een laatste opmerking nodig over de definitie van economie. Al aan het begin heb ik het economisch imperialisme verbonden met de neoklassieke economie. In het verdere vervolg tot en met de beoordeling van de reikwijdte heb ik de inhoud of definitie overgenomen van wat economie is volgens die neoklassieke economie. Deze economie is echter een heel bepaalde opvatting, zij het de dominante opvatting, zeker in de leerboeken. Maar er zijn andere opvattingen, bijvoorbeeld een benadering waarin het evenwicht niet langer het begrip van ordelijkheid is. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de pleidooien van Goudzwaard om economie een andere typering te geven met noties als zorg en rentmeesterschap. Dit artikel leent zich niet voor een discussie daarover. Het is ook niet nodig voor een idee over economisch imperialisme als zodanig. Voor zover andere opvattingen over economie zich ook lenen voor een analyse van verschijnselen buiten het economisch leven – en krachtens het begrip van economisch aspect zou dat wel moeten kunnen – geldt eveneens dat hun ‘imperialisme’ van geval tot geval beoordeeld moet worden.


Noten
* Met dank aan Jeroen de Ridder voor zijn kritisch commentaar op een eerdere versie.

1 De uitdrukking ‘economisch imperialisme’ kan zo verstaan worden dat het economen zijn die op gebieden van andere wetenschappen actief zijn. En inderdaad gebeurt dat ook. Maar er zijn ook sociologen, juristen, enzovoort die de economische denkwijze hebben over genomen en dan staat dat meestal bekend als de rationele keuzetheorie. Wat dat inhoudt wordt verderop in de tekst duidelijk bij de uiteenzetting van de economische denkwijze.

2 Gary S. Becker, ‘Nobel Lecture: The Economic Way of Looking at Behavior’. In: Journal of Political Economy, 101 (1993): 385-409.

3 In de Nobel Lecture, p. 395.

4 Dit is allemaal micro-economie. Macro-economie is in dit verband niet relevant.

5 Cambridge University Press, 1995

6 Richard B. McKenzie; Gordon Tullock, The New World of Economics. Explorations into the Human Experience, London, Georgetown: Richard D. Irwin Inc. 1975.

7 a.w. 100.

8 a.w. 101. Eigenlijk horen hier ook nog de kosten bij die verbonden zijn aan het toezicht houden op het nakomen van afspraken die ten behoeve van de onderlinge arbeidsverdeling zijn gemaakt. Op deze kosten kom ik later terug.

9 a.w. 32.

10 a.w. 102.

11 Treatise, p.44.

12 a.w. 95.

13 a.w. 106.

14 Zie wat dat betreft bijvoorbeeld het heldere pleidooi van een andere Nobelprijswinnaar, Ronald H. Coase, Economics and contiguous disciplines, in: Mark Perlman (red.), The Organization and Retrieval of Economic Knowledge, London: Macmillan Press, 1977.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2004

Radix | 54 Pagina's

De reikwijdte van het economisch denken: het gezin als case study*

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2004

Radix | 54 Pagina's