Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijk leven in crisistijd, toegelicht vanuit de brief aan de Hebreeën

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijk leven in crisistijd, toegelicht vanuit de brief aan de Hebreeën

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract De eerste christenen waren volgens het Nieuwe Testament qua levensstijl voortdurend in interactie met hun niet-christelijke omgeving. Ook wanneer die samenleving kritisch of zelfs afwijzend reageerde. Hoe dynamisch was de relatie tussen ethiek en missionair besef? Dit artikel doet verslag van een bijbels-theologische zoektocht door de nieuwtestamentische brief aan de Hebreeën, gericht tot Joods-christelijke lezers die zich in een tijd van crisis moesten heroriënteren. De schrijver van deze brief roept hen op de blik in geloof omhoog te richten, op Jezus Christus, de superieure hogepriester in de hemel. Een vingerwijzing voor latere lezers, die verlangen naar houvast in crisistijd.

crisistijd, ethiek, brief aan de Hebreeën, Joods christendom, missionair besef

Introductie1

Bij ‘leven in crisistijd’ zal de gemiddelde Nederlander spontaan denken aan de economische crisis, of aan de crisis rond de euro. Enig doordenken leidt tot het besef dat daaronder een morele crisis ligt, namelijk hoe mensen omgaan met geld en goed. Nog een laag dieper stuiten we op een geestelijke crisis: welk houvast heb je in een postmoderne tijd, wanneer tal van zekerheden wankelen en er geen algemeen aanvaarde waarheden meer bestaan? Het is in veel opzichten een tijd van onbehagen, om met cultuurfilosoof Ad Verbrugge (2004) te spreken.

Gelovige mensen verlangen soms terug naar vroeger, toen de Nederlandse samenleving nog een christelijk karakter droeg en hun kerk de waarheid in pacht leek te hebben. Hoe begrijpelijk dat verlangen ook mag zijn, die tijd komt niet meer terug en het is ook niet de weg die de Bijbel wijst. Uiteindelijk boden veel maatschappelijke of kerkelijke pijlers uit het verleden, hoe waardevol destijds wellicht ook, slechts schijnzekerheid. In Nederland bleek het wegvallen van de naoorlogse gemeenschapszin niet te stuiten, terwijl tegelijkertijd de ontkerkelijking alleen maar is toegenomen. Zo ontstond bij velen, juist ook bij christenen, een gevoel van vervreemding. De brief aan de Hebreeën laat zien dat in een tijd van maatschappelijke en kerkelijke instabiliteit een houding waarin slechts achterom wordt gekeken noch heilzaam noch raadzaam is. Integendeel, de lezers worden steeds aangespoord vooruit te kijken, en tegelijkertijd omhoog. Het thema van de brief aan de Hebreeën kan als volgt worden verwoord: Jezus Christus is de superieure hogepriester van het nieuwe verbond. Hij heeft het offer van zijn leven gebracht tot verzoening van de zonden en Hij bevindt zich nu bij God in de hemel.2 In vertrouwen op Hem kunnen de lezers, Joodse christenen in de verdrukking, leren verlangen naar een beter vaderland, een hemels heiligdom en een blijvende stad. Deel uitmaken van het nieuwe verbond vereist van hen zowel een heilig leven als een missionaire focus. Ethiek en missionair besef kunnen niet los van elkaar worden gezien, ze zijn onderling ten nauwste verweven, en beide verankerd in het werk van Christus.

Op het eerste gezicht lijkt de brief aan de Hebreeën meer gericht op de intern-kerkelijke situatie van de lezers dan op hun relatie met de buitenwereld. Toch zijn er wel degelijk missionaire aspecten in de brief en die hebben juist te maken met een christelijke levensstijl in crisistijd. De manier waarop de lezers omgaan met hun moeilijke levensomstandigheden zal in hun omgeving niet onopgemerkt zijn gebleven en zal buitenstaanders ongetwijfeld opgevallen zijn. Diverse teksten die dit illustreren komen hieronder nog ter sprake. Terwijl de brief aan de Hebreeën inderdaad allereerst een intern-kerkelijk document is, wordt daarin ook de christelijke ethiek aan de orde gesteld, en blijft het missionaire aspect niet onbesproken.


Ethiek en missionair besef kunnen niet los van elkaar worden gezien


In dit artikel worden vijf bijbels-theologische thema’s uit de brief aan de Hebreeën behandeld op het snijvlak van ethiek en evangelisatie: zich door God aangesproken weten, vrijmoedig blijven in de verdrukking, vrede houden met alle mensen, elkaar ondersteunen en toekomstgericht leven. Door deze thema’s mogen ook latere lezers die in een ‘tijd van onbehagen’ naar houvast zoeken zich aangesproken voelen. Alleen het vertrouwen op Jezus Christus houdt ons als christenen overeind.

1. Zich door God aangesproken weten

De sprekende God richt zich tot ons, zo begint de brief aan de Hebreeën.3 Door het gebruik van de wij-vorm associeert de schrijver zich met zijn lezers. Dat zijn Joodse christenen, het nageslacht van de aartsvaders tot wie God vroeger gesproken heeft door middel van de profeten (Vogel & Hays 2012: 45-56). Hij spreekt nu ‘tot ons’ door de Zoon. Dat spreken is voor de lezers volop actueel. Het heeft in de tekst geen object: blijkbaar is de Zoon de boodschapper en de boodschap tegelijk. Jezus Christus is de stem van de sprekende God. Hij is ook het beslissende en het laatste Woord. Omdat Hij de Zoon is, heeft Hij in de hemel plaatsgenomen aan Gods rechterhand.

God is de Levende (3:12; 9:14; 10:31; 12:22), vandaar dat zijn spreken relevant blijft voor het christelijk leven. “Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden” (4:12). Daarom is het gedrag van het volk Israël, dat koppig weigerde te luisteren, volgens de schrijver een “voorbeeld van ongehoorzaamheid”, een voorbeeld dat geen navolging verdient (4:11). Het zou een schande zijn als de lezers net als de woestijngeneratie van Israël niet in staat waren Gods rust binnen te gaan, want dat zou hun eigen wantrouwen en ongehoorzaamheid aan het licht brengen, in plaats van moed en rechtvaardigheid, twee kardinale deugden uit de oudheid (DeSilva, 2000: 169).

Omgekeerd geeft hoofdstuk 11 vele voorbeelden van geloofsgehoorzaamheid uit het verleden. Het meest (aan)sprekende voorbeeld is dat van Abel, die men de eerste geloofsgetuige maar ook de eerste martelaar zou kunnen noemen. Over hem zegt de schrijver: “door zijn geloof klinkt zijn stem nog steeds, ook al is hij gestorven” (11:4). Hij werd vermoord door zijn eigen broer, Kain, maar het bloed van Abel blijft roepen om vergelding. Toch heeft het verzoenende bloed van Jezus, de bemiddelaar van een nieuw verbond, de boventoon: in Hebreeën 12 lezen we over “het gesprenkelde bloed dat krachtiger spreekt dan dat van Abel” (12:24).

Te midden van een overdaad aan informatie in de huidige samenleving is het voor christenen van vitaal belang om zich door de levende God aangesproken te weten en op zijn Woord afgestemd te blijven. Als zij daarvan in woord en daad blijk geven, krijgt hun opstelling niet alleen kerkelijke maar ook maatschappelijke relevantie.

2. Vrijmoedig blijven in de verdrukking

De Joodse christenen tot wie de brief aan de Hebreeën gericht is, leefden niet geïsoleerd van hun omgeving. De smaad en vernedering die zij vanwege hun geloofskeus moesten verduren, was meer dan eens een openbare aangelegenheid, een schouwspel voor buitenstaanders: “enerzijds kreeg u publiekelijk smaad en beproevingen te verduren, anderzijds was u solidair met hen die hetzelfde moesten doormaken” (10:33; theatrizomenoi; vgl. 1 Korintiërs 4:9). Er was dus minstens een element van publieke vernedering in the verdrukking waarmee zij te maken kregen (Attridge, 1989: 299). De lezers hadden het lijden aanvaard en ze leefden zelfs met anderen mee die hun lot deelden. Zo hebben ze meegeleefd met de gevangenen en de confiscatie van hun bezittingen met vreugde aanvaard, in de wetenschap te beschikken over een waardevoller en blijvend bezit (10:34; de meerderheidstekst voegt toe: in de hemel). In 10:38-39 wordt een tegenstelling gemaakt tussen twee houdingen: ‘terugdeinzen’ of ‘geloven’. Geloof kan niet zonder volharding, betoogt de schrijver dan op basis van Habakuk 2. Dat is ook een vorm van getuigenis. Wat buitenstaanders altijd weer heeft verbaasd, is de moed en het uithoudingsvermogen van vervolgde christenen.4

De hele perikoop 10:19-39 wordt dan ook omlijst door de term parrhèsia (in the NBV vertaald met ‘zonder schroom’ en ‘onbeschroomdheid’: 10:19; 10:35), dezelfde term waarmee in het boek Handelingen het vrijmoedige optreden van de apostelen in verschillende omstandigheden wordt getypeerd. Het is daar een van de sleuteltermen, verbonden met missionaire activiteiten die worden uitgevoerd in volle vrijmoedigheid en zonder enige belemmering (Handelingen 2:29; 4:13; 4:29,31; 28:31).5 Zo ook in de brief aan de Hebreeën, maar dan gevoed door de vrijmoedigheid van christenen om juist in een tijd van crisis contact met God te houden. Van Unnik zegt daarover: “Here it is, so to say, the content of the Christian attitude in the world, the security of God’s salvation and the open confession amidst of [sic] opposition… In the situation in which the Christians live they need it as a gift and a task” (Van Unnik, 1980: 286-287).6 Met andere woorden: niet in je kerkelijke schulp kruipen, maar christelijke vrijmoedigheid uitstralen. Zo’n houding zal gewaardeerd worden, is het niet door medemensen dan toch zeker door God (10:35-36).

3. Vrede houden met alle mensen

Een grondregel voor de christelijke ethiek vinden we in Hebreeën 12:14: “Streef ernaar in vrede te leven met allen en leid een heilig leven; wie dat niet doet zal de Heer niet zien”.7 Het eerste element in dit vers betreft de verhouding tot de naaste, het tweede element betreft de verhouding tot God. Christenen zijn vredestichters, die zich in dienst stellen van de Heilige en zodoende een heilig leven kunnen leiden. Misschien mogen we in dit vers een zinspeling op de Bergrede lezen: Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien (Matteüs 5:8-9).8 Dit wordt heel concreet uitgewerkt in 13:1-6: onderlinge liefde, gastvrijheid, omzien naar gevangenen en mishandelden, huwelijkstrouw, vechten tegen geldzucht. Alleen Godsvertrouwen kan ons in staat stellen tot een leven in vrede (naar de naaste toe) en heiligheid (naar God toe).


Niet in je kerkelijke schulp kruipen, maar christelijke vrijmoedigheid uitstralen


De gelovigen moeten ook elkaar ondersteunen, naar het voorbeeld van de eerste christenen in Jeruzalem (Handelingen 2:42). Dat betekent volgens 13:16: onderhouden van de gemeenschap (koinoonia) en beoefenen van liefdadigheid (eupoiia). Dat zijn de offers die nieuwtestamentische gelovigen mogen brengen, nu de tijd van het offeren in de Jeruzalemse tempel voorbij is (13:9). Het zijn ook de offers waarin God behagen schept: “En houd de liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere, want dat zijn offers waarin God behagen schept” (13:16; vgl. Romeinen 12:1-2: ‘stel uzelf tot een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst’). Ellingworth (1993: 722) merkt bij deze tekst op dat in de Septuagint het werkwoord euarestein niet bij offers gebruikt wordt, maar bijna altijd in verband met mensen die God behagen (zoals Henoch, vermeld in 11:5-6, en Noach). Aan het slot van de brief wenst de schrijver zijn lezers toe dat God hen mag toerusten met alle goeds om zijn wil te doen (13:20). Dit gebed bevat een impliciete aansporing (Attridge, 1989: 407). Of deze opstelling weer tot een goede reputatie en tot groei van de gemeente leidde, zoals bij de eerste christenen in Jeruzalem, vermeldt de brief aan de Hebreeën niet. Feit is dat veel gelovigen door de eeuwen heen geen respect hebben afgedwongen wanneer ze een agressieve of defensieve opstelling kozen, maar juist met hun vredelievende houding en hun onbaatzuchtige betrokkenheid bij het lot van medemensen.

4. Elkaar ondersteunen

De brief aan de Hebreeën besteedt ook aandacht aan de onderlinge pastorale zorg. Christenen hebben elkaar nodig. Dit wordt in de brief uitgedrukt met het Griekse werkwoord parakalein, dat zowel waarschuwing als bemoediging kan betekenen. Wij dragen zorg voor onze broeder of zuster. Dit in tegenstelling tot wat Kain schamper zei over Abel (Genesis 4:9). Het slechte voorbeeld van de ongehoorzame woestijngeneratie wordt in hoofdstuk 3 individueel op ieder gemeentelid toegepast en aangevuld met de positieve oproep elkaar van dag tot dag te bemoedigen: “Zie er dus op toe, broeders en zusters, dat niemand van u door een kwaadwillig en ongelovig hart afvallig wordt van de levende God, maar wijs elkaar terecht… opdat niemand van u halsstarrig wordt omdat hij door zonde verleid werd. Want alleen als we tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons aanvankelijk vertrouwen, blijven we deelgenoten van Christus” (3:12-14). Deze onderlinge ondersteuning moest blijkbaar dagelijkse praktijk zijn, onderweg naar het koninkrijk van God.

De term parakalein vinden we ook in 10:24-25: “Laten we opmerkzaam blijven en elkaar ertoe aansporen lief te hebben en goed te doen”. Een specifiek woord in deze tekst is paroxusmos: opscherpen. De lezers moeten elkaar scherp houden als het gaat om liefde en goede werken. Die twee zaken mogen niet ontbreken. Om elkaar te ondersteunen op weg naar het koninkrijk van God zijn de samenkomsten van de gemeente een onmisbaar middel. Daarom vervolgt de schrijver met: “en in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen”. Voor de samenkomst van de gemeente wordt hier, evenals in Jakobus 2:1, de Griekse term (epi)sunagoogè gebruikt. Dit kan een bevestiging zijn voor de gedachte dat het bij de lezers om Joodse christenen gaat. Tegelijk is er een relatie met het samenbrengen van alle gelovigen door Jezus Christus (1 Tessalonicenzen 4:13-18; 2 Tessalonicenzen 2:1): de dag van zijn komst nadert. De onderlinge vermaning en bemoediging, wanneer christenen bijeenkomen, is erop gericht dat zij allemaal bij elkaar gebracht worden voor de grote Dag.9


Een geïndividualiseerde samenleving heeft baat bij hechte geloofsgemeenschappen


Verder moeten christenen hun leiders respecteren, aldus de auteur van de brief aan de Hebreeën, zowel de vroegere leiders die al overleden zijn als de huidige leiders, die over de gemeente waken zoals een herder over zijn kudde. Gemeenteleden mogen nooit degenen vergeten die hun ‘het woord van God hebben verkondigd’, ofwel de eerste predikers van het evangelie (13:7). Evenmin mogen ze zich arrogant gedragen tegenover hun huidige leiders (13:17; vgl. 13:24). Integendeel, ze zullen alle gezagsdragers in de gemeente eer en gehoorzaamheid betonen vanwege Christus, omdat deze mensen hun werk doen in zijn naam. De leiders functioneren als rolmodel; gelovigen moeten een voorbeeld nemen aan hun geloof en zich onder hun goede leiding schikken. Geestelijk leiderschap zal, als het goed is, individualisme tegengaan en bevorderen dat christenen elkaar waar mogelijk ondersteunen, om juist als gemeenschap het leven in crisistijd vol te houden. Een geïndividualiseerde samenleving als de onze, waar meer dan ooit behoefte gevoeld wordt aan empathie en solidariteit, heeft baat bij zulke hechte (geloofs)gemeenschappen.

5. Toekomstgericht leven

De brief aan de Hebreeën kent een sterke toekomstgerichtheid, die aardse zekerheden relativeert.10 Op basis van Psalm 95 betoogt de schrijver in hoofdstuk 3-4 dat de christelijke gemeente toeleeft naar de vervulling van Gods belofte dat zijn volk ooit rust zal krijgen. Hier gaat het om eeuwige rust, een sabbatsrust die geen einde zal hebben, om Hem te loven en te prijzen. Die rust binnengaan houdt o.a. het volgende in: de hemelse roeping volgen (3:1); onderweg zijn naar de stad van de toekomst (11:13-16; 13:9-14), ontvangen wat ons beloofd is (6:12; 11:39-40), de wedstrijd lopen op weg naar de eindstreep (12:1), het hemelse Jeruzalem willen bereiken (12:22-24). Het christelijk leven is een pelgrimstocht of een geloofsreis (Marshall, 2004: 613-615). Of zoals Johnsson (1978: 249) het formuleert in zijn artikel over het pelgrimsmotief in Hebreeën: “…the Christians of Hebrews are viewed as a cultic community on the move”. En ondanks alle risico’s van de reis zijn de lezers op de goede weg, daar is de schrijver vast van overtuigd (6:9).

“Onze stad is immers niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt”, aldus Hebreeën 13:14. Dit wordt vaak opgevat als een algemene uitspraak over de vergankelijkheid van het leven of het loslaten van aardse zekerheden: wij hebben geen blijvende plek in deze wereld. De stad wordt opgevat als een beeld voor de wereld; enerzijds de aardse wereld, die niet blijvend is, anderzijds de toekomstige wereld, het doel van onze zoektocht.11 Deze interpretatie is echter niet in lijn met eerdere uitspraken in Hebreeën over de stad van de toekomst (11:10 en 16; 12:22). Er staat niet dat wij geen blijvende plaats (Grieks: topos) hebben, maar dat wij geen blijvende stad (Grieks: polis) hebben (Van Houwelingen, 2003). Onnodig vaag blijft ook de meer op stadsbewoners toegespitste interpretatie, alsof het hier gaat over de nadelen en gevaren van het stadsleven voor gelovige mensen.12 Het doel van onze zoektocht is volgens Hebreeën het nieuwe Jeruzalem en daarom zal met de stad die niet blijft het oude Jeruzalem bedoeld zijn.13 Vers 12 verwees trouwens al naar het lijden van Jezus ‘buiten de poort’, dat wil zeggen buiten de Jeruzalemse stadspoort. Direct daaraan gekoppeld is de oproep: “Laten we dus het kamp verlaten, ons bij Hem voegen en delen in zijn vernedering” (13:13).14 Jezus werd de stad uitgezet om achter de muren en buiten de poort gekruisigd te worden. Dit geloof deelt de schrijver van de brief aan de Hebreeën met zijn lezers; vandaar dat zijn oproep in de wij-vorm gesteld is.15 Wie zich in geloof bij Jezus voegt, zal het Jeruzalem van hier kwijtraken, maar kan zich heroriënteren op een nieuw geestelijk centrum voor kerk en wereld.

Afsluiting

Wanneer een christelijke gemeenschap, levend in crisistijd, het risico loopt haar geloofsvertrouwen te verliezen, kan de overtuiging dat de Heer volstrekt superieur is een nieuwe impuls geven aan het christen-zijn. De schrijver van de brief aan de Hebreeën tekent om die reden Jezus als model en object van geloven tegelijk (Rhee, 2001: 52-62). Deze waarneming maakt het kunstmatig om een tweedeling te maken tussen intern en extern leven van de gemeente, of tussen levensstijl en missionaire gerichtheid. Geloven omvat namelijk ook morele kwaliteiten, zoals volharding, hoop, en vertrouwen op Gods beloften. En zulke kwaliteiten hebben missionaire impact: ze zullen niet onopgemerkt blijven bij buitenstaanders. Op deze manier is de interne dynamiek van de gemeente een onmisbare voorwaarde voor het beoefenen van externe relaties met niet-christenen. De boodschap van Hebreeën voor wat gelovigen binnen de gemeente moeten doen mag daarom niet losgemaakt worden van de verantwoordelijkheid van diezelfde gelovigen ten opzichte van de buitenwereld (Köstenberger, 1998: 199). Wat is een constructief-christelijke houding in een tijd van maatschappelijke en kerkelijke instabiliteit? Hoe kan het gevoel van vervreemding overwonnen worden? Alle surrogaatzekerheden zullen overboord moeten om een heroriëntatie van zowel het gedeelde als het persoonlijke geloof mogelijk te maken. Het christelijke leven dient zich vooral te richten op Jezus, de superieure hogepriester. Dan kunnen gelovigen vrijmoedig in de wereld staan. Een christen wil zich niet langer vastklampen aan wat wankelt, bijvoorbeeld de naoorlogse welvaartsstaat, de jarenlange machtspositie van christelijke partijen in het politieke midden, of de belijdenis en de kerkorde als garantie voor de waarheid. Christelijk leven in crisistijd betekent, zo leren we uit de brief aan de Hebreeën, in geloof omhoog kijken én vooruitkijken. Zoals Hebreeën 12:2 (vlak na het hoofdstuk over de oudtestamentische geloofsgetuigen) treffend zegt: “Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof”.


De interne dynamiek van de gemeente is een voorwaarde voor relaties met niet-christenen


Prof. dr. P.H.R. (Rob) van Houwelingen is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit te Kampen. E phrvanhouwelingen@tukampen.nl

Literatuur

Attridge, Harold W (1989). The Epistle to the Hebrews. Hermeneia. Philadelphia: Fortress Press.

Bruce, F.F (1990). The Epistle to the Hebrews. Revised Edition. NICNT. Grand Rapids: Eerdmans.

Buchanan, George Wesley (1972). To the Hebrews. A New Translation with Introduction and Commentary. Anchor Bible. New York: Doubleday.

Cockerill, Gareth Lee (2012). The Epistle to the Hebrews. NICNT. Grand Rapids: Eerdmans.

DeSilva, David A. (2000). Perseverance in Gratitude. A Socio-Rhetorical Commentary on the Epistle “to the Hebrews”. Grand Rapids: Eerdmans.

De Young, J.C. (1960). Jerusalem in the New Testament. The significance of the city in the history of redemption and in eschatology. Kampen: Kok.

Du Toit, Andrie B. (2012). Sensitivity towards the reaction of outsiders as ethical motivation in early Christian paraenesis. HTS Theological Studies 68/1.

Ellingworth, Paul (1993). The Epistle to the Hebrews. A Commentary on the Greek Text. NIGTC. Grand Rapids: Eerdmans.

Filson, Floyd V. (1967).‘Yesterday’. A Study of Hebrews in the Light of Chapter 13. London: SCM.

Gleason, Randall C. (2002). The Eschatology of the Warning in Hebrews 10:26-31. Tyndale Bulletin 53/1, 97-120.

Grässer, Erich (1997). An die Hebräer. 3. Teilband (Hebr. 10,19-13,25). EKK. Zürich: Benzinger Verlag/Neukirchener Verlag.

Houwelingen, P.H.R. van (2002). Vlucht naar voren. Het vertrek van de christenen uit Jeruzalem naar Pella. Theologia Reformata 45/4, 339-361.

Houwelingen, P.H.R. van (2003). Wij hebben hier geen blijvende stad. De Reformatie 79, 49-52.

Houwelingen, P.H.R. van, red. (2010). Apostelen. Dragers van een spraakmakend evangelie (CNT; Kampen: Kok.

Houwelingen, Rob van (2011). De brief aan de Hebreeën. Pages 209-217 in Klaas Spronk, Archibald van Wieringen (red.), De Bijbel Theologisch. Hoofdlijnen en thema’s. Zoetermeer: Meinema.

Isaacs, Marie E. (1992). Sacred Space. An Approach to the Theology of the Epistle to the Hebrews. Sheffield: Sheffield Academic Press.

Johnsson, William G. (1978). The Pilgrimage Motif in the Book of Hebrews. Journal of Biblical Literature 97, 239-251.

Kamp, H.R. van de (2010). Hebreeën. Geloven is volhouden. CNT. Kampen: Kok.

Koester, Craig R. (2001). Hebrews. A New Translation with Introduction and Commentary. Anchor Bible. New York: Doubleday.

Köstenberger, Andreas J. (1998). Mission in the General Epistles. Pages 189-206 in William J. Larkin Jr. and Joel F. Williams (eds.), Mission in the New Testament. An Evangelical Approach. Maryknoll: Orbis.

Lane, William L. (1991). Hebrews 9-13. WBC. Dallas: Word.

Mackie, Scott D. (2007). Eschatology and Exhortation in the Epistle to the Hebrews. Tübingen: Mohr Siebeck.

Marshall, I. Howard. (2004). New Testament Theology. Many Witnesses, One Gospel. Downers Grove: InterVarsity.

Mosser, Carl. (2009). Rahab Outside the Camp. Pages 383-404 in Richard Bauckham e.a. (eds.), The Epistle to the Hebrews and Christian Theology. Grand Rapids: Eerdmans.

O’Brien, Peter T. (2011). God as the Speaking God. ‘Theology’ in the Letter to the Hebrews. Pages 196-216 in Andreas J. Köstenberger, Robert W. Yarbrough (eds.), Understanding the Times. New Testament Studies in the 21st Century. FS D.A. Carson; Wheaton: Crossway.

Rhee, Victor (Sung-Yul) (2001). Faith in Hebrews. Analysis within the Context of Christology, Eschatology, and Ethics. New York: Peter Lang.

Roukema, Riemer (2011). Opbouw en gedachtegang van de brief aan de Hebreeën. Schrift 257 - 43/5, 151-154. Unnik, W.C. van (1980). The Christian’s Freedom of Speech in the New Testament. Pages 269-289 in Sparsa Collecta II. Leiden: Brill.

Verbrugge, Ad (2004). Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift. Amsterdam: SUN.

Vogel, Manuel, Hays, Richard (2012). Ist der He bräerbrief eine Schrift des antiken Judentums?. Zeitschrift für Neues Testament, Heft 29, Jahrgang 15, 45-56.

Walker, Peter W.L. (1996). Jesus and the Holy City. New Testament Perspectives on Jerusalem. Grand Rapids: Eerdmans.

Westcott, B.F. (1977). The Epistle to the Hebrews. The Greek Text with Notes and Essays. Reprint. Grand Rapids: Eerdmans.

1 Met dank aan mijn zoon Reinier, neuroloog in opleiding te Groningen, voor zijn opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel die op verschillende punten tot verbetering van de tekst hebben geleid.

2 De vele inleidingsvragen bij de brief aan de Hebreeën vallen buiten het bestek van deze bijbels-theologische bijdrage. Zie daarvoor o.a. Van de Kamp (2010: 9-41), Van Houwelingen (2010: 126-137), Van Houwelingen (2011: 209-217), Roukema (2011: 151-154).

3 Zie over dit motief: O’Brien (2011: 196-216).

4 “The writer’s exhortation to believers to go to Jesus “outside the camp” and to bear suffering with him accentuates the call to Christians to be “outsiders,” choosing not the easy road of material prosperity but the path of the cross, of self-denying, death-defying discipleship and, if called for, social ostracism”. Aldus Köstenberger (1998: 199).

5 Vgl. Van Unnik (1980: 279).

6 Zie ook Du Toit (2012).

7 Attridge (1989: 367) interpreteert dit ‘allen’ als alle medechristenen (“inner-communal harmony”). Maar het is waarschijnlijker dat vredelievendheid is bedoeld in de relaties met niet-christelijke omgeving (vgl. Romeinen 12:18; 1 Petrus 3:11): dan betekent ‘allen’ werkelijk ‘alle mensen’.

8 Vgl. Bruce (1990: 348).

9 Zie hierover ook Cockerill (2012: 480).

10 Dit motief is uitgewerkt door Mackie (2012: 93-114).

11 Westcott zegt: “The necessity for the abandonment of the old, however dear, lies in the general fact that we have no abiding system, no unchanging organisation, in the present transitory order” (Westcott, 1977: 442). Veel uitleggers huldigen dit standpunt, zoals DeSilva (2000: 503) en Bruce (1990, 382). Zie voor de Wirkungsgeschichte van deze tekst: Grässer (1997: 388-389).

12 Vgl. Buchanan (1972: 235-236); De Young (1960: 10); Lane (1991: 546-548) contra Filson (1967: 66-70); Koester (2001: 570-571).

13 In de heilsprofetie van Jesaja heet Jeruzalem een gezochte, nooit verlaten stad (Jesaja 62:12 LXX: epizètoumenè polis), wanneer Sion geen versmade vrouw meer is. Opgetogen zal Gods volk dan door haar poorten binnentrekken. Dat is de toekomstige stad die de schrijver van de brief aan de Hebreeën voor ogen heeft.

14 Het legerkamp is hier een metafoor voor Jeruzalem (Walker, 1996: 216-217). Vers 11 brengt deze metafoor in verband met de situatie van het volk Israël in de woestijntijd; op Grote Verzoendag moesten alle karkassen van geslachte dieren met huid en haar verbrand worden buiten het tentenkamp. Zo heeft ook Jezus zich laten afslachten, als een uniek offer tot verzoening van onze zonden (Hebreeën 10:1-18), buiten de stadspoort van Jeruzalem.

15 Als die lezers zelf afkomstig waren uit de stad Jeruzalem, heeft zijn oproep voor hen concrete betekenis gekregen. Messiasbelijdende joden waren in het spoor van Jezus zelfs bereid Jeruzalem los te laten. Dat gebeurde bij haar belegering door de Romeinen. Vlak voor of nog tijdens de stadsomsingeling vertrok de christelijke gemeente uit Jeruzalem naar een toevluchtsoord buiten de grenzen van Israël, Pella in Transjordanië. Zie verder Van Houwelingen (2002: 339-361). Vgl. Gleason (2002: 120); Mosser (2009: 383-404) contra Mackie (2007), die meent dat Hebreeën alleen de waarde van het Romeinse burgerschap relativeert.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's

Christelijk leven in crisistijd, toegelicht vanuit de brief aan de Hebreeën

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's