Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afbreken of opbouwen: Is het 19e-eeuwse huwelijksideaal alleen een construct?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afbreken of opbouwen: Is het 19e-eeuwse huwelijksideaal alleen een construct?

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Drie stellingen
Graag reageer ik op het prikkelende artikel waarmee Derks, Tromp en Vos een eerder nummer van Radix uit deze jaargang verrijkten. Om trefzeker op hun betoog in te gaan, ontleed ik het tot drie afzonderlijke stellingen.
a. In gereformeerde (of breder: orthodox-christelijke) kring vervult een 19eeeuws romantisch huwelijksideaal de rol van hermeneutisch construct. Dit ideaal komt niet overeen met het Bijbelse huwelijk;
b. De impassen in de debatten binnen de kring van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) over hertrouwen na echtscheiding, de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties worden veroorzaakt door dit onder a. genoemde hermeneutisch construct. Daardoor bleek het een brug te ver om kerkelijke inzegeningen van volgende huwelijken na echtscheiding voortaan achterwege te laten. Ook komt een onbevangen gesprek over de vrouw in het ambt moeilijk van de grond. Ten slotte verhindert dit ideaal bij voorbaat mogelijke openheid voor de aanvaarding van homoseksuele relaties;
c. In het algemeen spelen in ethische discussies hermeneutische constructen een belangrijke rol. Deze verdienen meer aandacht.
Nadrukkelijk laten Derks, Tromp en Vos (in het vervolg D/T/V) weten dat het hen niet gaat om de drie genoemde debatten als zodanig. Zij willen met hun betoog geen huwelijksbevestigingen na echtscheiding blokkeren, ambten openstellen voor vrouwen, of homoseksuele relaties gelijkschakelen. Zij constateren slechts dat de discussie over deze thema’s vastloopt en willen verhelderen hoe dat komt. Discussies worden vaak niet bepaald door wat aan de oppervlakte zichtbaar wordt. Bijvoorbeeld de drie genoemde discussies draaien niet om de tegenstelling tussen ‘bijbelgetrouwen’ en ‘hermeneutischen’; christenen die rechtstreeks vanuit de Bijbel opereren en christenen die de toenmalige en hedendaagse context inbrengen. Dat denken velen wel, maar D/T/V wijzen aan dat ook de ‘bijbelgetrouwen’ hermeneutisch te werk gaan. Het eigenlijke verschil ligt in de rol die onwrikbare uitgangspunten onder de oppervlakte spelen. Deze noemen zij ‘hermeneutische constructen’. Pas als deze in het gesprek betrokken worden, zal het debat weer vlotten.
In het vervolg van dit artikel erken ik de rol die het romantische huwelijksideaal speelt en het feit dat dit op meerdere punten verschilt van de Bijbelse boodschap over relaties. Anders dan D/T/V zie ik echter ook overeenkomsten met wat de Bijbel leert (paragraaf 2). Bovendien meen ik dat D/T/V slechts zeer beperkt aantonen, dat dit construct in de drie genoemde discussies doorslaggevend is. Ik zie minstens ook andere factoren (paragraaf 3).Ten slotte onderschrijf ik dat dieperliggende noties onder de oppervlakte bepalend zijn voor ethische discussies, maar ik meen dat D/T/V dat inzicht eenzijdig toepassen (paragraaf 4).

2. Koninkrijk en huwelijk
Het grootste deel van de kerkgeschiedenis hebben christenen een bijzondere waardering gehad voor de ongehuwde staat. Daarom is het opvallend dat moderne gereformeerde (en andere) christenen juist grote nadruk leggen op huwelijk en gezin. Minstens roept dat de vraag op of zij daarmee geen authentiek christelijk accent zijn kwijtgeraakt (De Bruijne 2008). Terecht signaleren D/T/V deze verschuiving.
Al in het Nieuwe Testament wordt de ongehuwde staat aangeprezen. De geldende samenlevingscategorieën (imperium, stad, familie en huwelijk) worden gerelativeerd ten gunste van de christelijke gemeente. Deze is tegelijk koninkrijk, stad, gezin en bruid, al zal dit alomvattende karakter van de kerk pas in het eschaton openbaar worden. Voor de bestaande sociale vormen resteert daarom een tijdelijke en dienende functie (Winter 1994; O’Donovan 2005). Ook het huwelijk blijkt ondergeschikt aan de relatie tussen Christus en de gemeente. Daardoor krijgt de ongehuwde staat een nieuwe betekenis, die zowel in het perspectief van het Oude Testament als in dat van andere culturen ondenkbaar was. In het Oude Testament lijkt de schepping van de mens als man en vrouw vooral gericht op het huwelijk. De seksuele differentiatie lijkt bedoeld om vervulling te vinden in de eenheid met de partner van het andere geslacht. Nieuwtestamentisch beschouwd blijkt de eigenlijke vervulling elders te liggen, namelijk in de gezamenlijke liefdesrelatie van mensen tot Christus. Huwelijk en seksualiteit blijken bij nader inzien bedoeld als instrumenteel en verwijzend in dienst van die meer omvattende bestemming. In het komende koninkrijk zullen beiden in een andere vorm vervuld worden. Daarom kun je ook en zelfs op een betere manier een volledig mens zijn en tot je bestemming komen terwijl je ongehuwd bent en geen seksuele vervulling vindt in een medemens (Grenz, 1997; Cornes 1993).
Tot aan de Reformatie bleef deze hoge waardering voor de ongehuwde staat bestaan. Met de Reformatie kwam hierin echter verandering. Levensterreinen emancipeerden zich uit de omarming van de kerk en claimden een eigen zelfstandigheid. Dat de gemeente koninkrijk, stad, gezin en bruid was, raakte op de achtergrond of werd als beeldspraak opgevat. De kerk hield alleen de religieuze dimensie van het leven over en werd heilsinstituut. Deze ontwikkeling bracht met zich mee dat huwelijk, gezin, volk en staat steeds meer gezien werden als onwrikbare natuurlijke kaders. Als onveranderlijke scheppingsordeningen werden zij onmisbaar voor het menselijke bestaan. In feite werden daarbij de vroegmoderne burgerlijke vormen van huwelijk, gezin, volk en staat gepromoveerd tot tijdloze Bijbelse normen. Zo werden zij opgenomen in de collectieve geestelijke bagage van gereformeerden om vervolgens vaak onbewust een sturende ethische rol te vervullen. Iets daarvan komt uit in de vanzelfsprekendheid waarmee vrijwel alle moderne gereformeerden vinden dat het normaal is om te trouwen en kinderen te krijgen. Alleen blijven en kinderloosheid gelden als onnatuurlijk lijden, dat zo mogelijk verholpen moet worden. Als keerzijde daarvan voelen alleenstaanden en kinderloze echtparen zich in de gereformeerde traditie vaak gemarginaliseerd.
Gereformeerde kerken zijn gezinnenkerken. Een standaardformulering uit de klassieke verbondsleer sluit daarbij naadloos aan: Gereformeerden denken in ‘ons en onze kinderen’. Ziedaar het ‘hermeneutisch construct’ van D/T/V. Terecht leggen zij de vinger bij de historische relativiteit ervan en laten zij zien dat belangrijke Bijbelse en vroegchristelijke accenten erin ontbreken.
Toch kan dit niet het hele verhaal zijn. De Reformatie brak namelijk niet voor niets met de voorafgaande traditie. In de oorspronkelijke Bijbelse nadruk op de gemeente en de ongehuwde staat was intussen een vreemd element binnengeslopen. De Griekse onderwaardering voor het lichamelijke leven, voor de seksualiteit en voor de vrouw doorkruiste de Bijbelse aandacht voor eschatologie. Het Nieuwe Testament maakt immers het huwelijk wel secundair maar waardeert het tegelijk als goede scheppingsgave van God (1 Timoteüs 4). Het breekt niet met de oudtestamentische waardering van het huwelijk en de seksualiteit, zoals deze bijvoorbeeld uitkomt in de erotiserende hantering van de huwelijksmetafoor voor Gods verbond met Israël (Ezechiël 16,20) en in het Hooglied (Ohmann 1988). Dit dualisme vormde echter wel een voortdurende dreiging in de kerkgeschiedenis tot aan de Reformatie. Het is deze onderwaardering van de seksualiteit die bijvoorbeeld Augustinus brengt tot de stelling dat seks alleen om redenen van voortplanting mag plaatsvinden. Hoogstens laat hij ruimte voor seksueel contact zonder voortplantingsdoel als het mindere kwaad om erger te voorkomen. Wie zich niet kan beheersen, kan altijd nog beter met zijn eigen vrouw vrijen dan vreemdgaan (Brown 1988; Clark 1996). Ook in de omgang met andere levensterreinen wordt de Nieuwtestamentische benadering vanuit de prioriteit van de gemeente storend doorkruist door de gedachte dat het geschapen materiële leven als zodanig minder waarde heeft en dus is aangewezen op de hogere geestelijke gemeenschap van de kerk.
In dit licht moet het nieuwe accent van de Reformatie juist gewaardeerd worden. Daarmee zijn authentiek Bijbelse noties in ere hersteld en werd een on- Bijbelse vertekening uit de voorafgaande eeuwen gecorrigeerd. Voor zover het 19eeeuwse huwelijksideaal in verband met de vroegmoderne aandacht voor de eigen waarde van geschapen levensterreinen dit reformatorische accent heeft geërfd, moet het dus evenzeer gewaardeerd worden. Weliswaar ging daarbij helaas de nieuwtestamentische eschatologie met de bijbehorende prioriteit van de gemeente en waardering van de ongehuwde staat verloren. Tegelijk werd echter de Bijbelse waarde van het huwelijk als een partnerrelatie waarin man en vrouw in de onderlinge eenheid (ook seksueel) een tijdelijke en verwijzende vorm van vervulling mogen vinden, juist bewaard.
Aan deze positieve waarde van het 19e-eeuwse huwelijksideaal doen D/T/V geen recht. Zij relativeren het alleen maar vanuit de nieuwtestamentische benadering van het huwelijk in het licht van het koninkrijk. Daarbij verrekenen zij niet dat het koninkrijk niet de afschaffing van schepping en oudtestamentische bedeling betekent maar de vervulling ervan. Ook verklaren zij ten onrechte de gedachte dat echtelieden in de huwelijksrelatie levensvervulling en vreugde vinden en dat daarbij de seksualiteit ook los van de voortplanting een zelfstandige waarde toekomt tot romantische accenten. Zij verwaarlozen dat hier – inderdaad soms in de vormgeving van de 19e-eeuwse Romantiek - juist Bijbelse noties doorwerken.
Opvallend is hoezeer zij in dienst van deze stelling zelf een Bijbels huwelijksbeeld construeren, dat geen recht doet aan de feitelijke stand van zaken in diezelfde Bijbel. Ten onrechte suggereren zij dat Bijbelse huwelijken alleen maar zakelijk en contractueel van karakter waren en niet op affectieve aantrekking berusten. De praktijk van het uithuwelijken waarop zij zich beroepen, was minder eenduidig dan zij denken. Bijvoorbeeld passages uit Numeri 27 en 36 leren dat vrije keus van een huwelijkspartner niet altijd uitgesloten was. Ook marginaliseren zij met één korte opmerking het Hooglied dat een tegeninstantie bij hun positie zou vormen.
Dit doet geen recht aan de plaats van het Hooglied in de Joodse traditie en evenmin aan de cultuurhistorische betekenis ervan voor de geschiedenis van Europa.
Het Hooglied vormde allerminst een doodlopend zijstraatje in de Bijbelse openbaring. Juist toen in de Europese geschiedenis een harde en zakelijk-contractuele huwelijksopvatting van Germaanse oorsprong dominant was, speelde het Hooglied een verzachtende rol. Het hielp mee aan de vorming van het Middeleeuwse ideaal van hoofse liefde en leidde tot een verzachting, erotisering en beschaving van menselijke liefdesrelaties. De romantiek van de 19e eeuw bouwde in zekere zin voort op deze Middeleeuwse ontwikkelingen, die op hun beurt dus een Bijbels geïnspireerde hervorming van de relatie tussen man en vrouwd te zien gaven (De Knijff 1987, De Reuver 2002). Kortom: ik herken in het 19e-eeuwse huwelijksideaal ook onopgeefbare vruchten van de invloed van de Bijbelse openbaring in de Europese cultuur. D/T/V doen ondanks hun terechte reserve bij dit ideaal geen recht aan deze positieve Bijbelse aspecten erin. Voor zover dit ideaal Bijbels gekleurd is, lijkt het mij geen probleem dat het in ethische discussies een hermeneutische functie vervult.

3. Andere diepten in drie discussies
Mijn volgende punt betreft de vraag of D/T/V gelijk hebben als zij het door hen genoemde construct verantwoordelijk houden voor de patstellingen in de drie aangewezen discussies. Volgens mij komen zij daarbij meermalen niet verder dan het leggen van suggestieve verbindingen zonder bewijskracht.
Eigenlijk vind ik hen alleen overtuigend wanneer zij wijzen op de discussie over hertrouwen na echtscheiding. Daarbij werd namelijk duidelijk dat velen het ondenkbaar en onmenselijk vinden om anderen aan te sporen voortaan ongehuwd te blijven. Voor hen lijkt het terechte verlangen naar levensvervulling en geluk automatisch te leiden tot het delen van je leven met een partner. Zouden wij allen diep beleven dat al onze verlangens in God vervuld worden en dat Christus ons verzadigt (zoals de Bijbel zegt), dan zou deze discussie waarschijnlijk anders verlopen. Hier valt inderdaad winst te boeken door dit verstopte ‘construct’ op tafel te leggen.
Tegelijk hebben D/T/V al in deze discussie te weinig oog voor andere factoren die een doorslaggevende rol spelen. Als één van de belangrijkste gesprekspartners uit deze discussie kan ik daarvan uit eigen ervaring getuigen. Herhaaldelijk vonden er gesprekken plaats waarin de partners dit ‘construct’ wel degelijk bewust onder ogen zagen en zich dus niet onbewust lieten sturen. Bovendien waren zij het daarbij soms eens over de eenzijdigheid van het gangbare huwelijksideaal en over de noodzaak de ongehuwde staat meer te waarderen. Desondanks bleven zij verschillend denken over volgende huwelijksbevestigingen na echtscheiding. Achter dat verschil zat dus meer dan het construct van D/T/V. Sommigen vonden bijvoorbeeld dat de kerk het ongehuwd blijven wel moest aanprijzen maar niet mocht afdwingen. Huwelijksbevestiging weigeren ervoeren zij als een dwangmaatregel.
Zeker wanneer de andere gescheiden partner alweer een nieuwe relatie was aangegaan, zou deze beslissing in de vrijheid van de overblijvende partner moeten worden gelaten. Anderen herkenden wel de symbolische waarde van het afzien van huwelijksbevestiging, maar zetten daartegenover dat in een postchristelijke maatschappij juist de kerkelijke markering van christelijke huwelijken extra wenselijk is. Bovendien stamt het voorgestelde alternatief om een volgende huwelijksbevestiging alsnog toe te staan maar dan met een aangepaste liturgie, uit de traditie van de oosters-orthodoxe kerken. Deze kenden vanouds wel een hoge waardering voor het ongehuwde leven zodat de achtergrond van deze gedachte niet kan liggen in het 19e-eeuwse westerse huwelijksideaal.
Wat betreft de moeizame discussie over de vrouw in het ambt geloof ik niet dat het gewraakte construct daarvan de schuld mag krijgen. Hier spelen andere dieperliggende hermeneutische factoren een rol. D/T/V wijzen zelf op de visie van J. van Bruggen, die het regeerambt voor vrouwen onaanvaardbaar noemde. Nu, diezelfde Van Bruggen had juist geen last van dit construct. Als een van de eersten in gereformeerde kring legde hij daarbij juist kritisch de vinger in zijn boek Het huwelijk gewogen uit de jaren ’70. Daarin bepleitte hij vanuit 1 Korintiërs 7 hernieuwde aansluiting bij de vroege kerk waar het gaat om de waardering van de ongehuwde staat (Van Bruggen 1979). Helaas tonen D/T/V zich weinig bewust van het feit dat anderen hen al waren voorgegaan in het aanwijzen van deze problematiek.
Behalve Van Bruggen geldt dat ook voor H. de Jong en J. Douma (Douma 1993, De Jong 1997). De nieuwe benadering van ‘echtscheiding’ waarmee D/T/V hun analyse inzetten, werd zelfs nadrukkelijk door deze eerdere auteurs geïnspireerd. Juist dit gebrek aan oog voor anderen die al eerder vergelijkbare waarnemingen deden, brengt D/T/V tot te gemakkelijke verbindingen die geen stand houden tegenover de discussies en discussiepartners zoals deze zich feitelijk vertonen.
Ook de toespitsing van D/T/V dat de traditionele rolverdeling uit het romantische huwelijk de diepere blokkade veroorzaakt om vrouwen tot het ambt toe te laten, lijkt mij aanvechtbaar. Al enkele decennia speelt deze traditionele rolverdeling steeds minder een rol in gereformeerde huwelijken. Sinds de jaren ’70 lukt het nauwelijks meer om overtuigend uit te leggen wat het hoofd-zijn van de man in de praktijk moet betekenen. Toch blijft het probleem rond de vrouw in het ambt bestaan, zelfs bij mannen en vrouwen die als volledig gelijkwaardige huwelijkspartners door het leven gaan. Ook wie intuïtief de neiging hebben daarvan geen probleem meer te maken, ontkomen niet aan een zekere worsteling. Volgens mij speelt hier op een dieper niveau juist wel het punt dat D/T/V afvoeren, namelijk de trouw aan de Bijbel. Ook diegenen die zij ‘hermeneutischen’ noemen en die dus oog hebben voor de rol van de context in de verwerking van Bijbelse noties, hebben het vaak moeilijk met dit onderwerp. Zelfs als ze niets hebben met het 19eeeuwse huwelijksideaal, staan ze voor de vraag wanneer en in welke mate die verschillende contexten een rol mogen spelen. Zij willen dit hermeneutische inzicht niet op zo’n manier toepassen, dat ze zich ongemerkt toch zouden afmaken van gezagvolle woorden van God. Als wij hier een dieperliggend hermeneutisch construct moeten aanwijzen, zou ik dat wel degelijk zoeken bij de modern-gereformeerde nadruk op het schriftgezag als markeringspunt van orthodoxie.
Ook voor het debat rond homoseksuele relaties betwijfel ik de exclusief-sturende plaats van het 19e-eeuwse huwelijksideaal, al speelt het zeker een rol. Ik zie dit ideaal in deze discussie eerder in een omgekeerde zin opereren. Het drijft niet zozeer hen die homoseksuele relatievorming afwijzen maar juist hen die deze voorstaan. Dat lijkt op het eerste gezicht niet zo omdat een belangrijk bestanddeel ervan veranderd is: de polaire relatie werd gelijkgeslachtelijk. Structureel herkennen wij echter gemakkelijk dit huwelijksideaal. Voor homo’s wordt immers een relatie bepleit die volledig vergelijkbaar is met die tussen man en vrouw. Een belangrijk argument daarbij is dat het ook voor homo’s ondenkbaar en onmenselijk zou zijn om ongehuwd en zonder seksuele relatie door het leven te gaan. Ook een homo heeft recht op zijn of haar vervulling en geluk in de relatie met een levenspartner. Bij deze argumenten is het niet vreemd dat enkele jaren geleden juist het typisch 19e-eeuwse verschijnsel van het burgerlijke huwelijk door de homobeweging als recht werd opgeëist.
Omgekeerd argumenteren nogal wat tegenstanders van homoseksuele relaties niet langer vanuit dit ideaal. Zij onderbouwen hun pleidooi namelijk door expliciet terug te grijpen op de voorreformatorische en nieuwtestamentische waardering van het ongehuwde leven binnen de bredere gemeenschap rond Christus (Rose 2009).
Tegelijk bestaat er inderdaad ook tegenstand tegen homoseksuele relaties bij christenen in wie het 19e-eeuwse huwelijksideaal wel werkzaam is. Daarmee is echter nog geen oorzakelijke relatie bewezen. De ervaring leert juist dat zulke tegenstanders meermalen van gedachten veranderen zodra de problematiek echt dichtbij komt. Dan gunnen zij anderen ineens toch een relatie. Ik herken juist daarin de verborgen doorwerking van het ideaal. In de soms onwrikbare tegenstand tegen homoseksuele relaties vermoed ik daarom andere dieperliggende factoren.
Voor een deel speelt homofobie een rol. Een homo wordt onbewust als bedreigend ervaren voor de eigen mannelijke of vrouwelijke identiteit. Dat bemoeilijkt een onbevangen ethische discussie. Homofobie vormt echter een verschijnsel van alle culturen en alle tijden (Manenschijn 1998, Dollimore 1991). Het is niet alleen westers en 19e-eeuws.
Voor een ander deel speelt mijns inziens ook hier op een diep niveau de ambitie om orthodox te blijven en te buigen voor het schriftgezag. Soms proef je aan alles dat deze tegenstanders homo’s liefst een relatie zouden gunnen, maar blokkeert hun commitment aan het schriftgezag uiteindelijk toch de openheid daarvoor (Douma 1984).
Bovendien speelt ook een besef van ‘natuurlijkheid’ mee. Dat vormt inderdaad een aspect van het 19e-eeuwse ideaal. Dit aspect hoort echter bij de eerder genoemde kanten van het ideaal waarin wel degelijk Bijbelse lijnen doorwerken. Ook in een nieuwtestamentische koninkrijkscontext blijft de geschapen orde gerespecteerd, al is het op een minder prominente plek. De nieuwe structuren van het koninkrijk betekenden immers niet de afschaffing of doorkruising van eerdere structuren en van de scheppingsinzet maar de vervulling ervan. D/T/V zijn met het argument van de ‘natuurlijkheid’ gauw klaar, maar daarmee maken zij zich ook te vlot af van de rol die dit element speelt in Paulus’ betoog uit Romeinen 1. Paulus redeneert daar ook vanuit de schepping en benut de natuurlijke evidentie dat de geslachtsorganen niet bedoeld lijken voor gelijkgeslachtelijke seks (Gagnon 2001). Hier bewaarde het 19e-eeuwse ideaal dus een Bijbelse notie. Daarom is het niet vreemd maar juist passend in het licht van het evangelie dat dit besef van natuurlijkheid het voor velen op een diep niveau ondenkbaar maakt om homoseksuele relaties zonder meer normaal te achten.
Met het noemen van homofobie en schriftgezag signaleer ik dus ook andere dieperliggende noties die op een verborgen manier sturend zijn in de discussies rond homoseksualiteit. Ook in het artikel van D/T/V zelf tref ik daarvan een voorbeeld aan, namelijk bij de bespreking van de vraag of een vriendschapsrelatie zonder seks voor homo’s een oplossing biedt. Zij constateren dan dat veel homo’s dit een ontkenning achten van hun ‘seksuele identiteit’. Elders in hun betoog blijken zij op de hoogte van de analyse van Foucault die juist zo’n homoseksuele of heteroseksuele identiteit een modern ‘construct’ acht (Foucault 1984-1985). Niet dat ik Foucault hierin zonder meer volg. Ik mis in de bijdrage van D/T/V juist het besef dat Foucault weersproken is. Er bestaan teveel gegevens uit eerdere historische perioden die het tegendeel suggereren. Natuurlijk is het concept ‘identiteit’ modern, maar in andere termen lijkt toch ook al eerder het besef aanwezig dat homoseksualiteit een niet uit te wissen kenmerk van een persoon kan vormen (Brooten 1996; Gagnon 2001; Smith 1996). Waar het mij in dit verband echter om gaat, is het signaleren van de rol die juist dit ‘construct’ van een ‘seksuele identiteit’ die haar rechten opeist onder de oppervlakte van het homodebat speelt. Het lijkt mij minstens zo dominant als het construct waarop D/T/V wijzen.

4. Hermeneutiek van wantrouwen of vertrouwen
Dat brengt mij ten slotte bij de laatste stelling die ik in de bijdrage van D/T/V aantrof. Ik stem met hen in dat ethische discussies onder de oppervlakte sterk bepaald worden door dieperliggende basale noties en idealen. Zij hanteren daarvoor de term ‘construct’. De keuze voor dit begrip is mijns inziens niet neutraal, maar verraadt ook bij hen zelf een dieperliggende drijfveer met hermeneutische implicaties. Door iets als ‘construct’ te typeren, relativeer je het tegelijk. Een ‘construct’ is een kunstmatig denkproduct van mensen en heeft geen objectieve of algemene geldingskracht. Het vraagt om ‘deconstructie’. Precies dat is wat in de bijdrage van D/T/V onder de oppervlakte gebeurt.
Daarmee hanteren zij de postmoderne hermeneutiek van de argwaan. Ze relativeren de discussie aan de oppervlakte door te wijzen op wat zich achter de façade verstopt. Deze hermeneutiek van de argwaan heeft nut. Zij doet recht aan het gepaste wantrouwen waarmee zondige mensen zichzelf en elkaar tegemoet moeten treden, ook wanneer zij keurige rationele discussies voeren. Tegelijk blijft zij steken in het negatieve. Zij laat ons met lege handen achter doordat zij volstaat met het relativeren van wat principieel lijkt. In het ontstane vacuüm worden hierdoor echter ineens alle opties mogelijk. Zelfs als dit niet bewust beoogd wordt, komt dit relativerende effect onbewust altijd mee bij wie volstaat met een hermeneutiek van de argwaan.
Wanneer ik op mijn beurt deze hermeneutiek toepas op de bijdrage van D/T/V rijst de verdenking dat ook zij daarmee een agenda najagen. Waarom moet alles op de ene kaart gezet worden van het construct van het 19e-eeuwse romantische huwelijksideaal? Uit bovenstaande bleek dat dit lang niet op elk punt overtuigend is en vaak niet boven het niveau van een snelle suggestie uitkomt. Bovendien bleken behalve deze factor ook andere factoren onder de oppervlakte sturend in te werken op de genoemde discussies. Waarom volstaan zij er trouwens mee een construct aan te wijzen aan de kant van degenen die voor huwelijksbevestiging en tegen vrouwelijke ambtsdragers en homoseksuele relaties zijn? Ook aan de andere kant van het debat leven toch sturende onderlagen, waarvan ik er zojuist één aanwees? En vooral: waarom moet het punt dat aan de oppervlakte deze discussies beheerst, namelijk het schriftgezag, geheel worden gerelativeerd? Juist dat bleek in het bovenstaande in ieder geval bij sommige van de discussies waarschijnlijk wel sturend. Dit alles wekt het vermoeden dat D/T/V met hun betoog toch ruimte zoeken, bijvoorbeeld voor de opvatting dat de vrouw ambtsdrager kan worden of de aanvaarding van homoseksuele relaties. Juist het feit dat de auteurs dit zo omstandig ontkennen, versterkt deze argwaan.
Toch zou het verkeerd zijn om de discussie hiermee te beëindigen. Naar het woord van Paulus uit 1 Korintiërs 13 gelooft en hoopt de liefde alles. Voor echt verstaan en werkelijke vordering in een discussie is meer nodig dan deconstructie. Juist onder christenen past ook een hermeneutiek van vertrouwen (Vanhoozer 2005; 2007). Argumenten doen ertoe, al worden zij onder de oppervlakte vaak mee gestuurd door andere factoren. Juist die dieperliggende andere factoren bestaan niet alleen uit constructen, die verdenking oproepen. Daarin kan ook een persoonlijke, collectieve of zelfs culturele doorwerking van het evangelie aan de orde zijn. Juist dat heb ik in het bovenstaande zelfs voor aspecten van het 19e-eeuwse huwelijksideaal aangewezen. Dit bleek meer dan een te relativeren construct. Het bevat ook noties die als vrucht van de openbaring kunnen tellen.
De hermeneutiek van de argwaan mag hoogstens dienen om ons terug te brengen bij het evangelie. Juist het evangeliewoord maakt tussen christenen een echt gesprek mogelijk waarin ook argumenten tellen, zelfs als daaronder nog meer meedoet. Dankzij de realiteit van Gods spreken in een wereld van zondaars mogen christenen inzetten op een hermeneutiek van vertrouwen. Het evangelie is namelijk niet alleen een ‘woord om af te breken’, maar ook een ‘woord om op te bouwen’ (Jeremia 1,10). Tegen die achtergrond ervaar ik ondanks mijn kritiek de bijdrage van D/T/V als stimulerend. Zij zetten het gesprek rond de door hen genoemde thema’s op een ander spoor en brengen het daardoor zeker verder.

Geraadpleegde literatuur
Brooten, Bernadette (1996). Love Between Women: Early Christian Responses to Female Homoeroticism. Chicago: The University of Chicago Press.
Brown, Peter (1988). The Body and Society: Men, Women, and Sexual Renunciation in Early Christianity. New-York: Columbia University Press.
Bruggen, J. van (1979). Het huwelijk gewogen: 1 Korinthe 7. Amsterdam: Bolland.
Bruijne, Ad de (2008). ‘De neocalvinistische politieke traditie en het gezinsbeleid van 2008’, in: Gerrit de Kruijff, Petruschka Schaafsma (red.), Meer dan een optelsom. Kanttekeningen bij de waarde van het gezin. Kampen: Ten Have.
Cornes, Andrew (1993). Divorce and Remarriage: Biblical Principles and pastoral Practice. Grand Rapids: Eerdmans.
Clark, Elizabeth (ed.) (1996). St. Augustine on Marriage and sexuality. Washington D.C: Catholic University of America Press.
Dollimore, Jonathan (1991). Sexual Dissidence: Augustine to Wilde, Freud to Foucault. Oxford: Oxford University Press.
Douma, J. (1984). Homofilie. Kampen: Van den Berg.
Douma, J. (1993). Seksualiteit en huwelijk. Kampen: Van den Berg.
Foucault, Michel (1984-1985). De wil tot weten; Het gebruik van de lust; De zorg voor zichzelf; Geschiedenis van de seksualiteit 1,2,3, Nijmegen: Sun.
Gagnon, Robert A.J. (2001). The Bible and homosexual Practices: Texts and Hermeneutics. Nashville: Abingdon Press.
Grenz, Stanley J. (1997). Sexual Ethics: an evangelical Perspective. Louisville: Westminster John Knox Press.
Jong, H. de (1997). Trouwen, scheiden en alleen blijven. Over Matteüs 19:1-12. Kampen: Kok Voorhoeve.
Knijff, H.W. de (1987). Venus aan de leiband: Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek. Kampen: Kok.
Manenschijn, Gerrit (1998). Alleen het verbodene lokt: seksualiteit en moraal in een postmoderne cultuur. Baarn: Ten Have.
O’Donovan, Oliver (2005). The Ways of Judgment. Grand Rapids: Eerdmans.
Ohmann, H.M. (1988). Het Hooglied: de koning te rijk. Barneveld: De Vuurbaak.
Reuver, A. (2002). Verborgen omgang: sporen van spiritualiteit in Middeleeuwen en Nadere Reformatie. Zoetermeer: Boekencentrum.
Rose, W.H. (2009). ‘Verder met het evangelie van Jezus Christus: Homo’s/lesbiennes en de gemeente van Christus 1,2,3’, in: De Reformatie, weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven jaargang 84, 299vv. 316vv. 333vv. Bedum: Scholma.
Smith, Mark D. (1996). ‘Ancient Bisexuality and the Interpretation of Romans 1:26-27’ in: Journal of the American Academy of Religion LXIV/2. Philadelphia: American Academy of Religion.
Vanhoozer, Kevin J (2005). The Drama of Doctrine: a Canonical-Linguistic Approach to Christian Theology. Louisville: Westminster John Knox Press.
Vanhoozer, Kevin J (ed.) (2007. Everyday Theology: How to read Cultural Texts and interpret Trends. Grand Rapids: Baker Academic.
Winter, Bruce (1994). Seek the Welfare of the City: Christians as Benefactors and Citizens. Grand Rapids: Eerdmans.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Radix | 90 Pagina's

Afbreken of opbouwen: Is het 19e-eeuwse huwelijksideaal alleen een construct?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Radix | 90 Pagina's