Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (II)

Bekijk het origineel

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ditmaal willen we nader ingaan op wat de Schrift over de betekenis van het genade-verbond ons zegt.

Adam
Reeds direct op de eerste bladzijden van de Bijbel, in Gen. 3, lezen we dat geweldige, dat God de van Hem afgevallen mens, die door het verbreken van de band met Hem, de doodschuld over zich haalde, in genade opzoekt. Tegenover het heilloze verbond dat de mens met de duivel sloot belooft God in Gen. 3:15, door het stellen van vijandschap, dit heilloze verbond te zullen verbreken, de mens uit de macht van satan te verlossen en weer aan Zijn zijde terug te brengen. God doet dit niet op grond of op voorwaarde van een eerst aanwezig geloof en nog veel minder van eerst aanwezige goede werken - in de gevallen mens is immers niet anders dan schuld - maar geheel onvoorwaardelijk geeft God Zijn heilsbelofte, waardoor naar Zijn souvereine genade, de heilsinhoud van Hem uitgedragen wordt tot de zondaar. „Zakelijk" zegt Bavink in zijn Geref. Dogmatiek „is hier het ganse Evangelie, heel het verbond der genade aanwezig".

Abraham
Het is in de verbondsoprichting met Abraham dat de schending en verkondiging van Gods belofte een nieuw stadium bereikt. De stroom van Gods belofte, die menigmaal scheen te verzanden (denk maar aan de dagen voor de zondvloed, en de torenbouw van Babel) doet God nu vloeien uit de bedding van het genadeverbond, dat eerst wel tot Abraham en zijn zaad beperkt blijft, maar dat straks na de komst van de Beloofde weer op heel de wereld zich richten zal, daar toch in Hem, niet alleen het geslacht van Abraham, maar alle geslachten der aarde gezegend zullen worden.
In deze eigenlijke verbonds-oprichting staat het eenzijdige van Gods kant sterk voorop. God zegt niet tegen Abraham „laten wij een verbond sluiten", maar „Ik richt Mijn verbond op met u". Van God alleen gaat dit uit.
De verhouding waarin de Heere zich daarbij tot Abraham stelt, vloeit dan ook maar niet voort uit een tussen God en Abraham krachtens schepping bestaande levensverhouding, maar ze is vrucht van vrije genade, van vrijmachtige verkiezing. Temeer blijkt dit wanneer God niet alleen Abraham, maar ook heel Abrahams nakomelingschap mede in dit verbond betrekt en het daarbij getuigt dat dit een eeuwig verbond is, een verbond dat onafgebroken zal voortgaan door de geslachten heen en dat voor alle volgende eeuwen (dus ook voor nu!) beslissend is. Als centrale inhoud van dit verbond noemt God ,,om u te zijn tot een God en uwen zade na u". In deze belofte geeft God Zichzelf met al het heil dat daarin besloten ligt.
Met deze belofte van God correspondeert een verplichting van de zijde van Abraham en z'n nakomelingen nl. „en gij zult Mijn verbond houden". De eenzijdige verhouding wordt daardoor tweezijdig. Het aanvaarden en houden van Gods verbond moet bij Abraham en z'n zaad uitkomen in het gelovig vasthouden aan de besnijdenis. Wie zich moedwillig daaraan onttrekt, verbreekt Gods verbond en verbeurt als bondsbreker het leven. Hij zal worden uitgeroeid uit de kring des verbonds.

Sinaietisch Verbond
De verbondsoprichting met Abraham is later door God nader uitgewerkt in de verbondssluiting op Horeb. Als tussenopenbaring wordt vermeld, dat God zich aan Mozes bekend maakt als Jahwe, als ,,de Ik-zal-zijn-die-Ik-zijn-zal", in welke naam God verzekert dat Wie Hij was in de oprichting van Zijn verbond met de vaderen, dat Hij dat niet alleen toen was, maar dat Hij dat ook nu is en eeuwig zal blijven, dat Hij is de onwankelbaar Getrouwe in alles wat tot Zijn verbond behoort.
Als Jahwe verlost Hij Abrahams zaad uit Egypte, als Jahwe neemt Hij tot Zijn volk hen aan, als Jahwe richt Hij bij de Sinaï Zijn verbond met hen op. M.n. in de prediking van Mozes in het boek Deuteronomium horen we wat dit verbond inhoudt.
Blijkens Deut. 23:1 wordt Israël in deze prediking, geheel in overeenstemming met het opschrift boven de wet „Ik ben de Heere, uw God" als „de gemeente des Heeren" aangeduid. Herhaaldelijk wordt Israël ook Gods heilig volk, Gods eigendoms volk genoemd. Het verbond waarop dit berust, wordt enerzijds duidelijk van het eens met Abraham gesloten verbond onderscheiden, daar immers gezegd wordt, dat de Heere het „niet met onze vaderen" maar ,,met ons" gesloten heeft. Anderzijds gaat het duidelijk wel terug op het met de vaderen gesloten, in de grond der zaak is het één en hetzelfde verbond, het is een nieuwe fase in dit verbond.
Ook hier staat weer duidelijk de verkiezing voorop. De verbondsbetrekking waarin God zich met Israël stelt is geen natuurnoodzakelijkheid, en is ook niet gegrond in enige uitnemendheid of verdienste, die bij Israël werd of wordt gevonden. Het is alleen vrije verliezende liefde van de Heere, tot de vaderen en hen, als hun zaad, waaruit dit voortvloeit.
De betrekking tussen de Heere en Israël is dan ook een heilsbetrekking, het verbond is een heilsverbond, dat op genade berust. Woorden als ,,verbond" en „goedertierenheid" (Gods genadige gerichtheid jegens zondaren) worden dan ook als synoniemen gebruikt. Wel treden in dit heil de aards-tijdelijke zegeningen sterk op de voorgrond, daar Israël ook doorlopend wordt beschouwd als een volk in nationaal- politieke zin; doch de diepste strekking is, dat Israël in de aardse goederen de goedheid en de gunst van zijn God zal genieten. Alle heil ligt daarin besloten dat de Heere Israëls God is.
Naast dit belovend karakter van Gods verbond staat ook haar eisend karakter. Een zeer groot deel van de vijf boeken van Mozes wordt ingenomen door wetten, inzettingen en rechten, waarin de Heere aan het volk Israël als geheel en aan de leden van dit volk afzonderlijk, Zijn wil bekend maakt. Daaraan moet Israël zich houden, en dat in die zin dat aan Israëls gehoorzaamheid het ontvangen van de door God beloofde zegeningen gebonden is. Het is daarbij niet zo, dat Israël door Zijn gehoorzaamheid pas Gods volk zal worden, de Heere heeft hen immers reeds lang tot Zijn volk aangenomen, maar wel zal de Heere in die weg als Zijn volk hen stellen, d.w.z. dat zij dan, in hetgeen waartoe de Heere hen aangenomen heeft, bevestigd zullen worden.
Tegenover het houden van Gods verbond staat echter dat het volk dit verbond ook kan ,.verbreken" „vergeten" ,.vertreden" en „verlaten". Tegenover de zegen staat in dat geval „de vloek", die hierin culmineert dat zij zullen worden verdelgd.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat het Sinaietisch verbond zeer zeker een genade-verbond is; wel ontvangt de wet in z'n veelheid van eisen een bijzondere plaats, niet om het genade-karakter van dit verbond krachteloos te maken, maar juist om daaraan dienstbaar te zijn nl. om het besef van zonde te wekken, de behoefte aan verlossing te vermeerderen, en de verwachting van een nog rijkere openbaring van Gods genade te versterken. Losgemaakt van het genade-verbond is Gods wet echter een letter die doodt, een bediening der verdoemenis.

Nunspeet, Brons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's