‘Maar God …’
Efeze 2: 4
Soms kan een enkel woordje een wereld van verschil maken. Het woordje ‘niet’ kan de bodem van je hoop inslaan als je wacht op de uitslag van je examen. Het woordje ‘helaas’ kan je wereld doen instorten als je behandelend arts begint met de bespreking van de uitslag van je onderzoeken. Het woordje ‘maar’ daarentegen kan je doen opveren van verwachting als eerst alles tegen leek te zitten.
Zo – en dan nog duizendmaal sterker – klinkt het in Efeze 2. In de zwaarste en zwartste bewoordingen wordt de doodstaat en de ellende van de mens (ieder mens! U, jij en ik daarbij dus inbegrepen) beschreven. Er bestaan geen uitzonderingen op de regel die niet alleen van toepassing was op de christenen uit Joden en niet-Joden aan wie Paulus zijn brief schrijft, maar die geldt voor alle mensen in alle tijden.
Van de mens, bezien vanuit het perspectief van zijn verhouding tot God sinds de zondeval, geldt: dood door de zonden en de misdaden. Gesteld onder de macht van de aanvoerder van de boze machten in de lucht. Levend volgens de eigen begeerten, gericht op zichzelf, zijn eigen wil en lusten volgend. Paulus sluit zichzelf erbij in als hij zegt: wij. Wij waren van nature kinderen des toorns, evenals de anderen. Dat klinkt niet als: het valt nog wel mee. Het betekent: wij kunnen in het Rijk van God niet komen (doopformulier). Is het wel eens tot u doorgedrongen wat dat betekent? En dan tegen deze achtergrond: ‘Maar God …’ Het contrast kan niet groter zijn. Als eerst alles opgesomd is wat niet anders dan de toorn en het ongenoegen van een heilig en rechtvaardig God kan oproepen, wat voor reactie valt er dan van Zijn kant te verwachten?
In plaats van de reactie die te verwachten is en die verdiend is, dit Goddelijk ‘maar …’. Het is eigenlijk het evangelie in één woord. Van deze God worden zeer heerlijke dingen gezegd: rijk in barmhartigheid, groot in Zijn liefde jegens ons. Hij maakt zalig uit genade, ja zulk soort mensen als hierboven benoemd. Hoe dat kan? Dat wordt ook kort en kernachtig beleden: alles om Christus’ wil. Met Hem levend gemaakt, met Hem in de hemel gezet, en er wacht een toekomst die geen pen beschrijven kan. Hij gaat namelijk de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade bewijzen.
Ik kan het niet klein krijgen. ‘Zou dit ook voor mij wel kunnen?’ vraagt iemand die in de spiegel heeft gekeken van de eerste verzen. Nee, niet als u ziet op uzelf. Maar wel als u hebt leren zien op Jezus. Het ootmoedig en gelovig zien op Hem verbindt aan Hem. Het is een verbintenis waartoe Hij uitlokt door dit evangelie en die Hij Zelf tot stand brengt door Zijn Geest. Want zelfs het geloof waarmee u gelooft is een gave van God (vers 8). En dan wordt alles wat Christus verwierf samen met u gedeeld. Sterven, opstanding, hemelvaart, toekomst. Uit genade bent u zalig geworden door het geloof.
Heeft de postmoderne mens vandaag iets anders nodig dan deze boodschap? Mijn antwoord is: als het geen wonder voor je is geworden, heb je het zeker niet begrepen. Maar ik zal zo lang God mij adem geeft deze gebruiken om de lof te zingen op dit ‘maar God …’:
‘Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 2024
De Wekker | 20 Pagina's