Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gereformeerden-contra christenen.

In de dagen van Ezeohiël mocht men al tobben over de vraag: waar is Gods volk, in onzen tijd, anno 1927, hebben de H.H. H. Eerkens, J. Poelman, G. J. Breunis, Jhr. Mr O. Q. V. Swinderen en E. Syperda het vraagstuk ten deele naar zijn negatieve zijde opgelost. Deze heeren hebben zich, in hun qualiteit als bestuur der Evangehsatie te Stadskanaal (Pekelderweg), aangesloten bij den Bond voor Evangelisation inentenbatevande Ned. Herv. kerk, en als hoofdbestuursleden van den Bond voor Evangelisation, gewend tot „de Christenen in den lande"..

De Christenen in den lande. De christenen.

De. Zij vragen per circulaire, als drukwerk verzonden, steun voor genoemde Evangelisatie in en ten bate van de Ned. Herv. kerk. Dat is zoo vreemd niet; het gebeurt meer, dat niet-hérvormde menschen, speciaal gereformeerden, bijdragen, op verzoek, aan de verzorging van rechtstreeks hervormde belangen. Maar het wordt wat moeilijk, als we dezen zin treffen:

Verder heeli de Evangelisatie er tegea te waken, dat de vrucht van jawenlangen arbeid niet valle in den schoot van'andere kerken, waartoe een, in lonze dichte nabijheid pas gestichte GereflOrmeerde Kerk alle aanleiding biedt.

Na dezen schoonen volzin lezen we het nog eens over: het bestuur der Evangelisatie .... richt zich bij deze tot DE christenen in den lande.

Dit komt uit Stadskanaal, afdeeling „p e k e l"-derweg.

Een mislukte teekening van Jezus.

Onder dit opschrift geeft dr J. H. Gunning J.Hzn. in „Pniël" een artikel over Arthur van Schendel: „De Mensch van Nazareth". We lezen:

Het is een soort EvangeHe-harmonie, maar helaas zonder het Evan, gehe. Een reproductie en aanvulling van wat de eerste vier boeken van het Nieuwe Testa-• ment ons omtrent den Heiland mededeelen, zooveel mogelijk geseculariseerd en van'bet heilig zoenhjden des schuldbetalenden Borgs „gazuivord". Ach, waarom! waagde deze. talentvolle stylist het tpt een heiligdoni te naderen, welks beteekenis hem .vxe©ind; , , is?

Even verder:

' Het wonder, het „Uefste kind'van het gelooff', is hier zooveel mogelijk gecamoufleerd, en waar de auteur het het staan, voelt men toch dat het in zijne sfeer niet past. Dat moet een ieder, die Gods 'Woord gelooft, terstond treffen. Bijv. als Jezus bij een kranke ziet „het geloof, dat hem der reinheid waardig maakte". Of bij de opwekking van bet, ja het wel waarlijk gestorven dochtertje van Jaïrus: „op het bed vonden zij het kind, wit en ademloos, maar zij Was niet gestorven." „De dienstvrouwen, die haar gestorven hadden gewaand".

Van het mysterie des heils, waaraan al onze zalig-. beid hangt: de verzoening door het heihg offer van Giolgotha, begrijpt deze auteur niets. 'Wat dunkt u van deze bestirijving der inzetting des Heiligen Avond-' maals? „Ik ga heen tot den Vader. Mijn Uchaam en mijn bloed, al het mijne, dat des menschen is, moet ik geven, opdat gezien worde de waarheid van alle ziel, de liefde, de zaligheid, opdat het wonder verschijne van de heerlijkheid des Eeuwigen. Wie mij liefheeft neme mij. Neemt hét brood, eet, het is mijn lichaam."

De ziele worsteling in Gethsémané. „Zij zetten zich neder op den hchten grond, maar Petrus en ook de oudsten der vrienden. Jacobus en Johannes, vroeg hij hem te volgen. En als zij een kleinen afstand gegaan waren onder het loof der hoornen, greep Jezus de handen, die naast hem waren, de verbazing van het eind des levens viel over hem, de angst, dien iedeir schepsel eenmaal beeft, verduisterde zijn ziel. Want hij was een mensch, die kreet toen hij geboren werd en beefde voor de heimelijkheid hierna."

En als ze onzen Borg en Middelaar in het rechthuis bespotten, kan deze beschrijver van den Mensch van Nazéreth deze haast Godslasterlijke dwaasheid neerschrijven:

Wees gegroet. Koning der Joden!" , • j, De anderen herhaalden het. Jezus kende hen, dat zij heidenen waren, maar hij verstond niet dat zij hem bespotten. Een groote man, weder voor de anderen komende en den stok zwaaiende, sloeg hem op het gelaat. Toen vielen hun handen, zij werden stil, zij ontwaarden zijn glans. En Jezus, die van zijn voorhoofd tot zijn kin de striem gevoelde, had gezien dat de stok daar had geslagen, maar er was • geen pijn op zijn gelaat noch droefenis in zijn hart, want het wionder kwam over hem dat hij nimmermeer de dwaasheid van menschen kon verstaan."

Dr Gunning besluit:

Men kan een verdienstelijk kenner zijn van Shakespeare, en toch de zedeliJEe bevoegdheid missen te naderen tot de heihge gestalte van den Man van Smarten, den Heer der heerlijkheid. En na de lezing van een geschrift als „De Mensch van Nazareth" buigit men dankbaar en gelukkig zijn knieën en stamelt met Thomas, verwonnen door de majesteit van Immanuël: „mijn Heer en mijn Godi"

Dr Gunning schreef dit artikel, dat dezer dagen gepubliceerd werd, op tweeden kerstdag '26.

Behalve de aanduiding van het wondeer als „het liefste kind des geloofs" zijn we het er volmaakt mee eens.

Terug naar de bron.

In „Noord-Holl. Kbl." schrijft prof. Grosheide over de wetenschappelijke opleiding van den predikant. We lezen:

Een wetenschappelijke opleiding is • een, die bij de bronnen zelf brengt, die niet tevreden is, als enkele of vele handboeken zijn bestudeerd, maar die eischt, dat uit de bronnen zelf door eigen werken iets kan worden opgebouwd als van de fundamenten .af. Daarom' is een voornaam deel van de opleiding van de ^..s. Dienaren des Woords het lezeni en verklaren van de Heilige Schrift in haar grondtalen, het Hebreeuwsch en het Grieksch. Dat is niet het einde, maar het begin van de godgeleerdheid, die straks in de dogmatiek haar afsluiting vindt.

Die bestudeering van de Heilige Schrift in de grondtalen vindt niet .altijd de waardeering, die ze verdient. In het algemeen wordt er tegenwoordig geroepen, waartoe al die studie van de oude talen, stel u op de hoogte van de Sociale vraagstukken), van kunst en letterkunde, van het leven en denken der jongeren, daaraan heht ge voor de praktijk van het ambt heel wat meer. Het gebeurt dat predikanten meezingen in dit koor, en dit soms in de practijK bezegelen, door voor geen enkele prediking den tekst in het Hebreeuwsch of het Grieksch na te zien. En vooral in de gemeente wordt zoo gesprofcen.-Dat Hebreeuwsch en. Grieksch staat zoo ver van haar af. Op onze kerkelijke examens gebeurt het, dat de aandacht pas goed, gespannen wordt, als met het onderzoek in de dogmatiek wordt begonnen. Dat Hebreeuwsch en Grieksch nu ja — daar hebbenl we zoo geen verstand van.

Laten we toezien, dat, we niet den verkeerden) kant uitgaan. , , ' '

Later lezen we nog:

Wie het Woord Gods repht bedienen wil, moet het lezen en verstsian, zóó als God het heeft gegeven^ Anders kan van rechte bediening geen spraüe zijn.

Daar komt nog iets bij. Gebrek aan kennis van het maatschappelijk leven, inzicht in vragen van kunst en wijsbegeerte is later te veroveren, maar de studie ' der talen is bijna 'niet in te halen. Hebben de a.s.i Dienaren des Woords dien grondslag niet in hun jionge jaren verworven, dan ontvangen ze hem nooit.

Met deze opmerkingen zijn we het van harte eens; de ervaring, opgedaan omtrent het kanselwerk van hen, wier wetenschappelijke vorming ontbrak of de grondregelen der exegese voorbijging, terwijl alleen met incidenteele exegetische proeven van vaardigheid volstaan werd, rechtvaardigt het hier uitgesproken verlangen.

Over den Sadhoe.

In de „Herv. Kerkb. van Den Haag" schrijft ds v. Gheel Gildemeester iets over den Sadhoe:

Van eenige zijden wordt ons toegezonden het No. van 12 Maart van „Kerk en Volk" waarin Ds H. Bakels schrijft over den „Sadoe" Soendar Singh. En dubbel aangestreept het P. S. dat de Sadoe „als bedrieger zou ontmaskerd zijn". Dit staat Ds Bakels niet fraai en we hadden beter van hem gedacht. Joh. de Heer heeft' reeds in zijn Zoefchcht medegedeeld, dat er door roomschen een campagne tegen hem op touw gezet is; de Telegraaf van 25 Jan. had daarvan eènig bericht., Het is kinderachtig, bij den Sadoe van „bedrog" en van „ontmaskering" te spreken. Zijn heele leven is ééne offerande! Inde Nederlander van Woensdag 16 Maart, blz. 2, kan meu lezen van een Zwitserschen predikant, Pfarrer A, nstein in Basel, die den Sadoe in October 1924 bezocht beeft in zijn tegenwoordige woonplaats Soebathoe, ook in Ram: poes, zijn geboorteplaats, is geweest en daar nauwkeurige informaties heeft ingewonnen, 't Komt alles best uit. Trouwens, wat zou hij willen bereiken met • „bedrog"? Geld? Heeft hij meer gehad dan de rijkste lezei' van Ds Bakels; en heeft er afstand van gedaan! „En. van m; gnschen"? Was hem zeker overvloedig ten deel gevallen als Hindoe. Neen, wie hem hier ontmoet heeft in zijn beminnelijken eenvoud, wijst die verdachtmaking met verachting af. Pfr Anstein begrijpt wel iets van de moeite die een westerling heeft met de prediking van den Sadoe. „Dit is liet wat een westerling nioeilijk verstaat, dat me» het Evangelie kan prediken, niet in argumenten, , maar ' in beelden. Het is eene oo.stersche prediking, eon OosterscJi gewaad voor het Evangelie, dat in zijn kern voor alle volken en alle tijden hetzelfde blijft."

Zonder het op te nemen voor de hier verdedigde wijze van prediking van het evangelie, gelooven we toch, dat menschen als Bakels even ver van het recht begrijpen van figuren als den Sadhoe Soendar Singh afstaan, als dr Gunning van Arthur van Schendel constateeren móest in ander verband (zie boven).

De kleederen van den hoogepriester.

Eén' lezer uit 'Zaamslag schreef mij dezer dagen over het kleed van den hoogepriester. In vervolg op wat ik toen opmerkte, wil ik hem, en eveneens anderen, die zich voor het onderwerp interesseeren, voorleggen wat prof. dr M. v. Rhijn zegt in het „Algemeen Weekblad voor Chr.dom en Cultuur":

In. Handehugen 23 wordt ons verteld, dat Paulus een rede hield voor het Sanhedrin. Toen hij nog maar een paar woorden gezegd had, gaf de Hoogepriester; Ananias bevel hem op den mond te slaan. Paulus zeide daarop: „God zal u slaan, gij gewitte wand", waarop de aanwezigen vroegen: „Scheldt .gij den Hoogepriester van God? " Wij lezen dan in vers 6, dat Paulus antwoordde: „Ik wist niet, broeders, da't het de Hoogepriester. was".

Kon Paulus den Hoogepriester dan niet aan zijn ambtsgewaad herkennen?

Neen, want wanneer zij niet in functie waren, 'droegen de priesters, en zelfs de Hoogepriester, ten tijde van Jezus geen kleeren, die hen van de andere menschen onderscheidden. Zoodra de diensl: in den tempel was afgeloopen, trokken de priesters hun priesterkleeren uit en legden zij deze neer in een van de kamers'van den tempel.

Bigamie?

Tusschen de advertenties van het „Algemeen Weekbh" staan af en toe leuke of leukbedoelde opmerkingen, grapjes, anecdotes, charivaria. Deze week wordt dit te lezen gegeven:

Bigamie?

Twee jonge dames van goeden huize, wenschem in kennis te komen met dito beer...'

(Advertentie.)

Bigamie? vraagt het blad.

J a, als wij met 1 a t ij n te doen hadden, of met antieke kerkt aal.

Neen, als men Nederlandsch schrijft en leest.

Fantasieën over den gereformeerden mensch.

In de „Groene Amsterdammer" schrijft Herman de Man over HoUandsche Tafereelen. Wat hij zegt over de natuur en de architectuur is altijd het lezen waard; maar deze auteur moest ons niet willen doen gelooven, dat hij. de christenmenschen kent, en dat hij het vroomheidst'ype van piëtistische en mysticistische streken kan benaderen. Zijn gewoonte, om bepaalde natuurkinderen, nog wel sprekend, in te voeren alsof ze zelf de wijsheid of dwaasheid hadden verteld, die Herman de Man hun in den mond legt, is te gevaarlijker, omdat zij den schijn der objectiviteit aanneemt, terwijl wie de menschen kent, weet, dat de schrijver fantaseert, In het laatste nummer laat hij een „gereformeerd boerenmensch"' aldus 'de „cultuur" van autobussen en wat dies meer zij in den ban doen. Hij klampt een „landschen manufacturier" aan, die om Hoornaar (in den Alblasserwaard) loopt te venten; en de man pakt uit:

Terwijl hij al weer marschvaardig is, - vraag ik ook z ij n oordeel over de autobus en den nieuwen tijd. En hij plant zijn stok sterk in den dijk, gramschap komt op zijn oümannenwezen, en hij legt de volgende getuigenis af:

, > Die lorren, die onzalige machines langs den dijk en in een boer .zijn land, dat zijn teekenen van B e ë 1 z a b u b. Het einde is nog nooit zoo nabij geweest; de groote hoer roert zich, verderf en godverlatenheid gaan. rond als brieschende leeuwen, zoekende wie zij zullen verslinden. Beëlzabub heeft in de harten van 't boeren-• volk de ijdelheid gegrondvest; het einde nadert snel. Welk boerenmensch koopt nog stukgoed schortebont, laken, graslinnen, keper, piqué, bij een eerzaam koopman, die langs de deur komt sinds onheugelijke jaren? Neen, ze trekken naar de stad, naar de paleizen met lampen en hooge poorten, ze trekken den b reeden weg op, waar 't verderf loert, om daar heurlui klêer gemaakt en wel te koopen. Da's geldverkwisting, en je kom.t er bij A s-mo dee mêe in 't gevlei! 't Is hard veur een. oud eerlijk man, die heel zijn leven de menschen naar behooren bediend heit, dat die snotmeiden, die rechtevoortboeren (ja 'k heb ze aUegaar als luierkeindereinl gekannen) nou je 'an de onderdeur laten staan. Ze hebben niks noodigl Niks noodigi niks noodig! Ze dragen hemmetjes met kantjes d'r 'an uit de stad.: • Is dat dracht veur een gereformeerd boerenminsch? Ze mosten d'r eigen schamen, dat zeg ik I En dat kamt alles van die onzalige machines!

Ik spatiëerde enkele uitdrukkingen. Ieder, die de streek van-de Giessen kent, weet, dat dit allemaal pure fantasie moet zijn. De auteur (achter ziJn pseudoniem) heeft met zijn „Asmodee" wat al te duidelijk zijn afkomst verraden. Dat is niet zoo erg. Maar hij moest ons niet vertellen, dat hij den gereformeerden mensch kent, over wieri hij het zoo vaak heeft. En vooral niet na zoo'n onhandig fabri-

caat van een „tale Kanaans", die nooit gesproken wordt, zich willen beklagen, dat wij „aangeraakten van Galvijn den Strakke" zijn.

Hoeveel onzin wordt toch van de gereformeerden in Nederland verteld!

De bijbel en de korie haren.

Prof. Dr H. H. Kuyper heeft in „De Heraut" een artikel gegeven over de haren van de hedendaagsche vrou-• wen. Eerst herinnert de hoogleeraar aan den haar-oorlog, waarin de mannen de haar-problemen (gelijk we het tegenwoordig zeggen) leverden:

In Dordrecht brak de strijd uit, waar de kansels weergalmden van de banvloeken tegen de lange haarlokken van de mannen. De vlam sloeg over naar Zeeland, waar Udema'nnué, de streng puriteinsche predikant van Zierikzee, zijn berucht tractaat schreef over Absalom's haar. De Theologische faculteiten werden in den strijd gemengd; de Leidsche faculteit boos voor, , de Utrechtsche Faculteit met Voetius aan het hoofd tegen de lange haren partij'. Breede tractaten verschenen, waarin met een geleerdheid, die eerbied zou afdwingen, wanneer het een ernstiger zaak betrof, een beroep werd gedaan op bijbelteksten, op besluiten van vroegere en latere concilies, op uitlatingen van beroemde theologen. Wie er lust in heeft, kan een uitvoerige beschrijving van dien Jiarigen oorlog lezen bij Schotel in zijn Kerkelijke en Wereldlijke Kleeding, die ©r ne^en hoofdstukken aan wijdt. Het verzet der puriteinsche kringen tegen deze nieuwe mode heeft echter weinig gebaat. Of Voetius en de zijnen al betoogden, dat het dragen van deze lange haren en van pruiken in strijd was met wat de Apostel Paulus in 1 Oor. 11:14 ons leert (men haalde er zelfs de sprinkhanen met hun vrouweniaren uit Openb. 9:8 bij) en al werd beweerd, dat het scheermes in Siodom was uitgevonden, omdat door het afscheren van de baard het „verschil tusscben man en vrouw werd weggenomen", de nieuwe mode triomfeerde en geen halve eeuw later zag men zelfs de meest godzalige predikanten, een Willem a Brafcel, een Hellenbroek, een Aegidius Franken met pruiken gesierd. Schortinghuis, de beroemde schrijver van het Innig© Christendom, droeg er zelfs een met „zeven batterijen". Eerst de Fransche revolutie heeft aan de pruikenmode een einde gemaakt.

Anti-revolutionair, ook in uw haar, zeggen we nu; na de revolutie.

Over het gezeur tot in dezen tijd toe, lezen we:

Het zonderlingste is echter, dat terwijl volgens onze puriteinsche theologen het afscheren van den baard in strijd heette met Gods ordinantie, omdat God den man een baard had gegeven ter onderscheiding van de vrouw, de tijd nog niet zoover achter ons ligt, idat het dragen van een baard inzonderheid iri een predikant als een bewijs van wereldgehjkvontnigheid werd aangezien en vooral in orthodoxe gemeenten een predikant mét ©en baard niet beroepen werd. Er waren in mijn tijd candidaten, die wanneer ze op beroep gingen preeken, zich haastig ontdeden van snor of baard, ten einde aan de goe gemeente geen ergernis te geven. Alsof Bogerman, de voorzitter der Dordtsche Synode en de kampioen der Gereformeerden in den strijd met de Remonstranten, niet, naar het getuigenis van een der Synodeleden, de^jSchoonste baard van Europa" had, was nu de baardeloosheid het teeken der orthodoxie geworden.

En wat het „Schriftbewijs" betreft, merkt prof. Kuyper o.m. op: '

En zoo kan men ook de vraag, of het geoorloofd is, dat een man lang haar draagt, niet zonder, meer beantwoorden, gelijk men destijds deed, met een beroep op hot woord van Paulus in I Cor. 11:14.-„of leert de natuur zelve niet, dat zoo een man lang haar draagt, het hem een oneero is? " Want nog afgezien daarvan, dat de Nazireërs onder Israël geen scheermes over hun hoofd mochten laten gaan en hun haar lang moesten dragen, zoodat het lange haar van den man niet in elk geval een oneore kon wezen (ook Paulus zelf heeft, toen hij een gelofte deed, zijn Laar niet afgeschoren) gaat het niet aan, het woord „natuur" hiep ia den zin op te vatten van een in de natuur zelf door God ons gegeven Ordinantie, waaraan we ten allen tijde gebonden zijn. A'oetius en de puriteinen hebben dit wel beweerd, maar Calvijn heeft in zijn verklaring van I Cor. 11:12 tegen die opvatting juist gewaarschuwd. „De Apostel, zegt hij, noemt hier natuurlijk, hetgeen toen •door ieders toestemming en gebruik met name bij de Grieken als gewoonte was aangenomen. De historiën leeren ons toch, dat oudtijds overal de mannen lang haar droegen, waarom de dichters de ouden gewoonlijk „ongeschoKn" noemen. Het gebruik van barbiers is te Rome eerst laat ingevoerd. En toen Paulus dit schreef, was het gebruik, dat de mannen de haren afsneden, nog niet in Gallië en in Duitschland in zwang gekomen. Veeleer zou het daar niet minder voor de mannen dan voor de vrouwen een oneere geweest zijn, de haren af te snijden. Maar omdat in Griekenland het voor weinig mannelijk werd geacht de haren lang te laten groeien, en degenen, die dit deden, voor verwijfd werden gehouden, daarom houdt de Apostel deze zede voor de natuur." '

En nu, wat de korte haren der vrouwen aangaat, /lezen we,

dat men evenzeer voorzichtig moet wezen, wanneer men ten opzichte van het lang of kort dragan van het haar door de vrouw, zich zou willen beroepen op hetgeen de Apostel zegt in I Cor. 11:15: leert de natuur u niet, dat zoo een vrouw lang haar draagt, het haar een eere is, omdat het lange haar haar voor een deksel is gegeven? " Immers de Apostel schrijft in ditzelfde hoofdstuk aan de vrouw voor, dat ze met gedekten hoofde, d.w.z. met een sluier, in de gemeente moet komen, niet • om daarmede een voor altoos geldenden regel aan de vrouw voor te schrijven, maar omdat het afleggen van dien isluier een teekein was in die dagen van ©en zondige emancipatiezucht, een zich gelijk willen stellen met den man. Terecht merkt Calvijn dan ook op, dat wat de Apostel hier •Verbiedt, is, wanneer de onderscheiding door God tusschen man en vrouw gesteld, wordt •weggenomen, maar dat m'en hier niet moet blijven hechten aan den vorm, waarin dit wordt uitgedrukt. Als Paulus zegt, dat een man mot ongedekten hoofde moet profeteeren, dan volgt hier niet uit, dat het ongeoorloofd is (zooals in Calvijn's dagen de gewoonte was) dat een leeraar zijn hoed ophield, wanneer hij^ predikte. Wat Paulus alleen handhaven wil, zegt Calvijn, is dat naar Gods ordinantie aan den man de heerschappij, aan de vrouw de onderwerping onder den man toekomt. Indien dus de mod© in een bepaald land het nieit meebracht, dat de vrouw gesluierd ging of een deksel op het hoofd droeg in den vorm van een hoed, dan zou het ook niet noodig Avezen, dat ze in de gemeente gedekt verschwen. Alleen het afleggen van den sluier of het hoofddeksel, waar het landsgebruik dit medebrengt, zou een teeken zijn, dat de vrouw zich als gelijke-naast den man wilde stellen.

In het algemeen geldt deze regel:

Is deze uitlegging van'Calvijn nu juist, dan gevoelt men ook, in hoeverre men zich al dan niet terecht op dit woord van Paulus beroepen kan in den strijd, die nu over hot dameskapsel is ontstaan. Een uitdrukkelijk voorschrift is er niet, noch voor den man noch voor de vrouw, hO'S lang of kort het haar taoet gedragen worden. Eien beroep zonder meer op wat Paulus hier aangaande dit korte of lange haar zegt, gaat niet aan, omdat de. mamien dan ook verplicht zouden zijn met ongedekten hoofde in de Kerk te zitten (wat, zooals Calvijn opmerkt, in ons klimaat niet altijd mogelijk is vanwege de koude in de kerk) en de vrouwen om een sluier to dragen.

En nu de keerzijde:

Maar daarom is hetgeen de Apostel zegt voor ons niet waardeloos, mits men het beginsel vasthoudt, dat de Apostel ons hier verkondigt. De vormen en zeden veranderen. In een land, waar het algemeen gebruikelijk is, dat de mannen lang haar dragen, is dit geen teeken van verwijfdheid en behoeft dit dus niet te worden afgekeurd. Onze ruwe voorvaderen, de Batavieren, waren zeker niet verwijfd en droegen toch lange haren, zooals de Romeinsche geschiedschrijvers ons mededeelen. Maar wanneer de invoering van zulk een nieuwe mode de bedoeling heeft de ordinantie, die God beeft gesteld, van het onderscheid der geslachten, weg te' nemen, dan is het plicht van den Christen zich daartegen te verzetten. In Turkije is het dragen van de zoogenaamde harembroek door de vrouw zeker geen teeken v.an valsche emancipatieizucht; maar de vrouw, die in ons land dit mannelijk kleedingatuk aantrekt, doet dit om het onderscheid der seksen weg te nemen en zondigt tegen Gods gebod.

Het is werkelijk niet overbodig gebleken, op dit verkeerd biblicisme te wijzen. En het is maar gelukkig, dat Galvijn kan worden geciteerd. We hebben althans eenige kans, dat men niet dadelijk het neocalvinistisch spook oproepen zal.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Reformatie | 8 Pagina's