Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Economie van de hebzucht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Economie van de hebzucht

Overwegingen bij de kredietcrisis

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

How many times have
You heard someone say
If I had his money
I could do it my way
But little they know
That it’s so hard to find
One rich man in ten
With a satisfied mind

(Uit ‘A Satisfied Mind’. Tekst: Red Hayes en Jack Rhodes. Gezongen door Johnny Cash American VI: Ain’t No Grave. American / Lost Highway Records, 2010)

1. Inleiding
“Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon.” Deze woorden van Prediker uit het gelijknamige Bijbelboek (1,9) zijn zeker ook van toepassing op financiële en economische crises. Steeds is er een patroon zichtbaar dat zich een overmaat aan schuldenposities en aan investeringen ontwikkelt, gepaard gaande met inflatie, mede aangedreven door extreme prijsstijgingen van grondstoffen en/of zeepbellen in de waarde van bepaalde activa of waardepapieren. Op enig moment knapt de zeepbel en moet het systeem weer naar normale proporties ofwel schuldverhoudingen worden teruggebracht, wat met de nodige financiële pijn gepaard gaat. Zo volgde bijna tien jaar voor de kredietcrisis de internetbubbel ditzelfde patroon.
In deze bijdrage gaan we op zoek naar de achtergronden van de kredietcrisis.
Daarbij gaat het ons minder om de economische, financiële en technische aspecten (hoewel die ook aan de orde komen), maar vooral om achterliggende waarden, zoals ook in de titel van deze bijdrage tot uitdrukking komt. Terecht is in de publieke discussie over de achtergronden van de kredietcrisis de nodige aandacht geschonken aan de samenhang tussen markt en moraal, de rol van hebzucht, overtrokken eigenbelang en (gebrek aan) vertrouwen. Dit artikel beoogt die samenhang nader te analyseren. De centrale vraag is of we ons moeten neerleggen bij de gebrokenheid van het leven, waar de wereld in zonde en kwaad gevangen is.
Het is nogal wat als de Bijbel zegt dat de wortel van alle kwaad de geldzucht is (1 Timoteüs 6,10). En Jezus waarschuwt: Je kunt niet God dienen en mammon (Matteüs 6,24).
Zoveel is zeker dat technische maatregelen de genoemde tekortkomingen niet kunnen compenseren. Ook zijn er geen signalen dat het menselijk gedrag fundamenteel ten goede wijzigt of kan worden beïnvloed. Daarom valt te verwachten dat we blijvend worden geconfronteerd met financieel-economische crises.
Het artikel is als volgt opgebouwd. Na een beschrijving van de oorzaken van de kredietcrisis (2) volgt een taxatie van de gevolgen voor het bankwezen en de economie, in samenhang met het gevoerde beleid (3). Daarbij blijkt dat in ons land naast de kredietcrisis vooral het korte termijn streven naar aandeelhouderswaarde (ABN AMRO) en het verwaarlozen van de belangen van klanten (klantwaarde; DSB) een belangrijke rol hebben gespeeld. Vervolgens wordt kort op de rol van de economische wetenschap ingegaan, welke een rationeel mensbeeld hanteert, dat steeds minder aansluit bij de werkelijkheid. Het menselijk gedrag blijkt grilliger dan de ‘homo economicus’ is toebedacht (4). Dan volgt een beschouwing over de ordening van het economisch leven. Daarbij wordt naast de markt en overheidsregulering ook aandacht gegeven aan (de teruglopende invloed van) normen en waarden als coördinatiemechanismen (5). Vervolgens worden enkele Bijbelse noties behandeld, die in het kader van ons onderwerp van specifiek belang zijn.
Daarbij worden we teruggeworpen op ons persoonlijk gedrag (offerbereidheid) en verantwoordelijkheid (6). Daarna is de vraag aan de orde hoe normen en waarden in het economisch en financieel gedrag in de praktijk tot uitdrukking komen. Vaak is sprake van afwegingen. Het kapitalisme kent uit zichzelf geen stabiel referentiekader (7). In een slotbeschouwing worden uit de verhandelingen in de voorgaande paragrafen enkele conclusies getrokken (8).

2. Oorzaken en ontwikkeling van de kredietcrisis1
De kredietcrisis begon in de Amerikaanse huizenmarkt, maar de oorzaken van de achterliggende problemen lagen verder in het verleden. Sinds het begin van de jaren negentig is sprake van toenemende onevenwichtigheden in de wereldeconomie. De afgelopen jaren werd wereldwijd te veel krediet is verstrekt als gevolg van financiële innovaties, te optimistische verwachtingen en gaten in de regulering. In het bijzonder de gemiddelde Amerikaan leefde al jaren op de pof. De overkreditering werd nog eens gevoed door het lage rentebeleid van de centrale banken en de overvloed aan liquiditeit, dat is het geld dat centrale banken in de economie lieten rondgaan. Zij deden dat aanvankelijk als reactie op de internetcrisis, maar pasten zich niet tijdig aan aan de nieuwe, meer welvarende omstandigheden. De lage rentes en ruime beschikbaarheid aan geld leidde tot een zoektocht naar rendement (search for yield), waarbij de opbrengst van het geld uiteindelijk te weinig compensatie bood voor het risico dat er mee werd gelopen. Immers hoe hoger het risico, des te hoger de vergoeding die de belegger daarvoor normaliter krijgt. Als er echter een omvangrijk aanbod is van geld, drukt dat de zo genoemde risicopremie, die dan in geen verhouding staat tot het feitelijke risico.
De ultieme aanleiding van de crisis lag in de Verenigde Staten bij de verstrekking van hypotheken aan cliënten die op het punt van kredietwaardigheid relatief laag (subprime) scoorden. Omdat het onderpand van de hypotheken (de prijs van woningen) voortdurend steeg, konden deze debiteuren in de regel rente en aflossing goed betalen, vaak door de hypotheek zelf weer tot het maximaal mogelijke te verhogen. Omdat de markt voor prime hypotheken (voor kredietwaardige huishoudens) overwegend in handen was van de overheidsgesteunde hypotheekverstrekkers Fannie Mae en Freddie Mac, bleef voor commerciële banken en intermediairs het mindere deel van de markt over.
Via securitisatie, waarmee het kredietrisico van vorderingen aan derde partijen wordt overgedragen, verkochten banken hypotheken (prime en subprime) door in verpakte vorm. In dit zogeheten originate-to-distribute model konden ze zo bijna onbeperkt krediet verlenen. Per saldo werd daarmee de vraag en dus ook de prijs van huizen verder opgedreven. Zo ontstond een klassieke financiële zeepbel. In vijf jaar tijd verdubbelden de prijzen op de Amerikaanse huizenmarkt. Het aanbod nam toe door massale nieuwbouw en dat moest vroeger of later wel tot prijsdalingen leiden. In dezelfde periode liep de lange tijd laag gehouden rente weer op.
Daarmee was de financiële droomwereld verbroken – een achteraf voorspelbare ontwikkeling. Er waren ook deskundigen die er vooraf voor hadden gewaarschuwd, maar hun argumenten oefenden in de toenmalige financiële wereld onvoldoende overtuigingskracht uit. Het Amerikaanse toezicht op en de regelgeving voor de financiële sector is hier sterk in gebreke gebleven. Het toezicht heeft immers de crisis niet voorkomen. De toezichthouders vertrouwden teveel op het zelfregulerende vermogen van de bancaire sector. Financiële instellingen zouden geen onverantwoorde risico’s nemen omdat ze daar zelf nadeel van zouden ondervinden. Dit eigen risicomanagement bleek onvoldoende.
Ook past in het Amerikaanse denken dat burgers zelf de mogelijke consequenties van hun leengedrag moeten overzien en aanvaarden. Het Nederlandse systeem, waarbij banken in beginsel vanuit een zorgplicht voor klanten hen tegen zichzelf in bescherming nemen, wordt aan de overzijde van de oceaan al gauw als bevoogdend beoordeeld.
De kopers van de pakketten met voornamelijk hypotheken brachten deze onder in specifieke securitisatievehikels. Dat zijn eenheden die buiten de bankbalans opereerden. Kenmerkend voor de opzet van deze vehikels was arbitrage op regelgeving (‘Hoe kan ik het zo inrichten dat ik er zo weinig mogelijk vermogen voor aan moet houden?’) en leveraging (‘Hoe kan ik vervolgens op het scherpst opereren als het gaat om de verhouding tussen vermogen en schuldtitels?’). Met behulp van de ratingbureaus werd de ‘waterval’ (’Wie betaalt eerst als het misgaat en wie weer daarna et cetera?’) aan schuldtitels vormgegeven. Dit deel van de financiële dienstverlening speelde zich voor een belangrijk deel af buiten het blikveld van het financieel toezicht. Het hele concept was in feite afhankelijk van de robuustheid van de afgegeven ratings. De ratingbureaus hebben het risico van de gestructureerde producten volstrekt onderschat, waarbij mogelijk belangenverstrengeling een rol speelde. Toen ze hun reputatie op dit gebied verspeeld hadden, trad averechtse selectie op. Alle gestructureerde producten werden bij voorbaat verdacht.
Toen de huizenprijzen in de Verenigde Staten daalden en de aflossing op subprime- hypotheken stokte, klapte het hele stelsel in elkaar. Beleggers waren niet meer bereid hun geld in allerlei ‘giftige activa’ te steken. Onder giftige activa werd schuldpapier verstaan, waarop de verdenking rustte dat het was gerelateerd aan verliesgevende activiteiten. Banken bleven ermee zitten en moesten fors afschrijven en grote verliezen nemen, waardoor hun kredietcapaciteit sterk verminderde.
In september 2008 volgde het faillissement van een aantal kleinere Amerikaanse instellingen, terwijl voor het financiële systeem belangrijk geachte grote instellingen (Bear Sterns, AIG) werden gered. Dat was echter niet het geval met de grote zakenbank Lehman Brothers. Haar val op 15 september 2008 leidde tot grote onzekerheid en afname van vertrouwen. Er ontstond een ongeëvenaarde schokgolf met als gevolg een snelle, wereldwijde afbouw van schuldposities (deleveraging) in de financiële wereld. Banken en andere financiële instellingen wilden zo snel mogelijk van hun beleggingen af. Die werden daardoor minder waard. Dat gold niet alleen schuldpapier dat was gerelateerd aan Amerikaanse hypotheken (waarvoor nog nauwelijks een markt bestond), maar ook andere hoogwaardiger activa als aandelen, bedrijfsobligaties, onroerend goed en private equity. Het vertrouwen was volledig zoek.
Banken hadden delen van hun kredietrisico verzekerd via Credit Default Swaps (CDS) en hadden ook innovatieve producten ontwikkeld om met deze verzekeringen resultaat te creëren. De tegenpartijen voor deze CDS zijn veelal gespecialiseerde verzekeraars die bekend staan onder de naam monolines, een naam die refereert aan het gegeven dat zij voor één bepaalde (financiële) bedrijfstak werken. De monolines raakten echter ook in de problemen, doordat de verzekerde risico’s tot relatief omvangrijke uitkeringen aanleiding gaven.
Een belangrijke les uit de kredietcrisis is dan ook dat spreiding van risico’s, hoe nuttig ook, niet het omvangrijke marktrisico (door bijvoorbeeld een algehele huizenprijsdaling in de Verenigde Staten) binnen het financiële systeem vermindert. Het omvangrijke marktrisico blijft erin en naarmate het toeneemt, wordt vrijwel iedereen erdoor geraakt.
Zo liet ook de aandelenmarkt bizarre fluctuaties zien en moesten beleggers per saldo forse koersdalingen incasseren. De geld- en kapitaalmarkt in het interbancaire verkeer raakte geheel op slot. Niemand vertrouwde de ander. Het is het klassieke beeld van een systeemcrisis, die in haar uiterste consequentie alleen kon worden voorkomen wanneer centrale banken overvloedig liquiditeiten ter beschikking stellen tegen een geleidelijk steeds lagere rente.
De kredietcrisis greep dermate diep in – niet alleen in het functioneren of zelfs voortbestaan van banken, maar ook in het economisch klimaat – dat het zoeken naar schuldigen maatschappelijk en politiek een relevant thema werd, al was het alleen maar om herhaling te voorkomen. Terugkijkend lijkt een ongekende samenloop van omstandigheden de crisis te hebben verdiept en qua schaal vergroot. Aan de ene kant was er de tekortschietende rol van centrale banken, toezichthouders en ratingbureaus, anderzijds waren het beleggers, spaarders, aandeelhouders en bonus gedreven bankiers die door de search for yield ofwel door hebzucht gedreven wellicht veelal onbewust steeds meer risico namen. Voor bankiers geldt in het bijzonder dat de beloningsstructuur asymmetrische prikkels bevat, ze worden beloond voor de upside en niet gestraft voor de downside.
Per saldo is het antwoord op de schuldvraag van de kredietcrisis niet eenduidig. Dat past in het mechanisch wereldbeeld dat economie en financiën beheerst.
Binnen zo’n mechaniek van een ingewikkelde machine waarin raderen op allerlei manieren op elkaar inwerken worden ontwikkelingen als een gegeven gezien: je kunt geen individuele personen verantwoordelijk houden. Bovenberg spreekt over een systeemverantwoordelijkheid, die ons allen aan elkaar verbindt (De Reus 2009: 166). Ook de parlementaire commissie onderzoek financieel stelsel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010) onderscheidt meerdere actoren in de financiële sector die een rol hebben gespeeld. Bovendien is de commissie kritisch over de rol van regering en Tweede Kamer.

3. De gevolgen voor bankenlandschap en economie en het gevoerde beleid
De kredietcrisis had wereldwijd omvangrijke gevolgen voor het bankwezen door de opeenstapeling van wantrouwen, afwaarderingen en financieringsproblemen.
Veel banken en verzekeraars met een sterke reputatie leverden een gevecht om te overleven en niet altijd succesvol. Zo hield het instituut van de Amerikaanse zakenbank op te bestaan en zijn de laatste grote zakenbanken omgevormd tot depositobanken.
In deze paragraaf gaan we na hoe het bankenlandschap in ons land fundamenteel is gewijzigd en welke aspecten daarbij in het bijzonder een rol speelden. Ook dat geeft meer zicht op de centrale probleemstelling hoe menselijk gedrag (en in het bijzonder de wijze van besturing van financiële instellingen) de financieel-economische ontwikkeling kan verstoren. Vervolgens komen de beleidsreacties van de bevoegde autoriteiten aan bod.

In Nederland was al eerder ABN AMRO in stukken gescheurd en overgenomen door Royal Bank of Scotland, Santander en Fortis. De bank had haar aandeelhouders beloften gedaan op het punt van relatieve aandelenkoersresultaten die ze niet kon waarmaken. Agressieve aandeelhouders zagen door de overname de mogelijkheid van een snelle koerswinst. Het management had geen greep meer op de toekomst, kon zich niet meer verweren tegen de gretige aandeelhouders en was daarmee een prooi voor overname geworden. Achteraf bleek de bank veel te duur te zijn verkocht. Toen daar nog eens de kredietcrisis overheen kwam werd het Fortis teveel. De bank verloor het vertrouwen van haar crediteuren en werd op haar beurt in onderdelen verkocht. Het Nederlandse Fortis/ABN AMRO deel werd genationaliseerd.
De overheid gaf verschillende vormen van garanties aan diverse financiële instellingen. Die overheidssteun verschafte de Europese regelgever weer handvatten om banken te dwingen zich verder op te splitsen. Banken zouden too big to save zijn geworden en daarmee een gevaar vormen voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Zo wordt ING gedwongen onderdelen van het bedrijf af te stoten.
De teloorgang van DSB in oktober 2009 had niet met (de gevolgen van) de kredietcrisis te maken, maar is wel van belang in het kader van de probleemstelling van dit artikel. DSB is uiteindelijk ten onder gegaan aan het reputatierisico dat de bank had opgebouwd door haar klanten fors te overcrediteren – daar ligt een verband met de aanleiding van de kredietcrisis in de Verenigde Staten – en ze te dwingen koopsompolissen af te sluiten met een extreem hoge provisie voor de bank.
In ons land was de coöperatieve Rabobank de crisis redelijk ongeschonden doorgekomen. Ze werd door andere financiële instellingen zelfs als safe haven gezien. De coöperatieve structuur heeft eraan bijgedragen dat deze bank al vanouds haar activiteiten concentreerde op het belang van de klant. Ook maakte het ontbreken van aandeelhouders, die de leiding plegen te stimuleren om korte termijnwinsten te forceren, het mogelijk om in alle rust een laag risicoprofiel te combineren met een lange termijnstrategie.2

Binnen de corporate governance van beursgenoteerde ondernemingen was de macht van aandeelhouders sinds enkele jaren voor de eeuwwisseling toegenomen.
Mondigere en activistischere aandeelhouders streven vooral naar maximalisering van aandeelhouderswaarde op de korte termijn. Dat spoort lang niet altijd met het maximeren van waarde van het bedrijf op lange termijn. De ultieme consequentie is dat bedrijven zelf niet alleen koopwaar zijn, maar ook in stukken kunnen worden opgesplitst en doorverkocht, zoals het geval was met ABN AMRO en Fortis.3
Bestuurders zijn ingehuurde passanten, die het veld moeten ruimen als ze de verwachtingen niet waar kunnen maken. Op de financiële markten is immers van alles te koop, of het nu dubbel verpakte hypotheken of afgesplitste bedrijfsonderdelen zijn. Aandeelhouders stemmen met de voeten: de aandelenkoersen van financiële instellingen daalden dramatisch tijdens de kredietcrisis. De extreme fluctuaties in de koersontwikkeling was het signaal dat aandeelhouders het spoor volledig bijster waren. Het heeft allemaal niet bijgedragen aan de stabiliteit van het financiële stelsel.

In reactie op de financiële crisis worden door toezichthouders en overheden diverse maatregelen voorbereid om de ontwikkeling van de bankensector beter te beheersen. Dat betreft vooral striktere kapitaalseisen ofwel een grotere buffer om mogelijke verliezen op te vangen, afdwingbare regelgeving om de beloningen (met name de bonussen) in de financiële sector te beheersen, het verbeteren van de financiële verslaggeving en een beter internationaal toezichtsysteem.
Het gaat het kader van dit artikel te boven om de beoogde c.q. gewenste regelgeving uitvoerig te behandelen. Wel kan op voorhand enigszins cynisch worden opgemerkt, dat iedere regelgeving weer nieuwe producten oproept, gericht om de regels zoveel mogelijk te ontgaan. Overigens is het bij terecht geuite kritiek op de werking van financiële markten van belang dat het kind niet met het badwater wordt weggegooid. Financiële crises zijn van alle tijden, evenals kortzichtige beleggers, roekeloze investeerders en gewetenloze schurken of naïeve handelaren die een financieel kaartenhuis aan de man brengen. Het pleit allemaal voor de noodzaak van een adequaat toezicht. Maar per saldo is er geen alternatief voor financiële markten en vormen financiële innovaties een belangrijke motor voor de economische vooruitgang (zie ook Ferguson 2008).
Ondertussen heeft de economische vooruitgang vooral door de financiële crisis een flinke knauw gekregen. De Nederlandse economie kromp in 2009 met circa 4%. Met name de gevolgen daarvan en de kosten van de steun aan de banken op de staatschuld respectievelijk het financieringstekort van de overheid zullen door de noodzakelijke bezuinigingen nog lang een drukkende werking op de economie hebben. Ook zal de noodzakelijke versterking van bankbalansen in termen van solvabiliteit (dat is de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen op de balans)en liquiditeit (het totaal aan middelen dat onmiddellijk kan worden aangewend om betalingen te verrichten) hun kredietverschaffend vermogen beperken, wat een extra rem op de economische vooruitgang betekent. Het een en ander vormt een logische correctie op de (te) uitbundige afgelopen jaren.

Terugkijkend is door de relevante autoriteiten verstandig gereageerd op de beide crises. Het systeemrisico in de financiële sector behelst de kans dat een heel stelsel van banken omvalt, doordat banken als dominostenen over elkaar vallen.
Daarbij speelt de onderlinge verwevenheid van banken een belangrijke rol. Maar ook hun nutsfunctie, tot uitdrukking komend in het verzorgen van het (internationaal) betalingsverkeer, en hun bemiddelingsrol tussen degenen die een tekort aan financiële middelen hebben en degenen die over overschotten beschikken, zijn van grote betekenis voor het economische en maatschappelijke stelsel.
Anders dan bij voorgaande financiële crises in het verleden werd deze gekenmerkt door de snelheid waarmee gebeurtenissen elkaar opvolgden. De globalisering heeft daarmee te maken, maar ook de snelheid waarmee mensen vandaag de dag worden geïnformeerd. Het gaat allemaal online en real time. Daarbij kunnen ook de geruchten in de markt een doorslaggevende rol spelen. Als er bijvoorbeeld over een bank verteld wordt dat die niet (meer) safe is, en spaarders hun geld wegtrekken, heeft het vrijwel geen effect meer als de toezichthouder bezweert dat de betreffende instelling een voldoende solvabiliteits- en liquiditeitspositie heeft. Dat raakt niet alleen de stabiliteit van de financiële wereld, maar die van de hele samenleving. Waar hypes de boventoon voeren, ontstaat gemakkelijk kuddegedrag en collectief wantrouwen.
Niet alleen op de financiële crisis maar ook op de economische crisis is adequaat gereageerd. De les uit de jaren dertig was dat bij een forse vraaguitval tijdens een crisis de overheid haar uitgaven het beste op peil kan houden, daarmee enig tegenwicht biedend. In feite is nietsdoen dan de beste optie. Het kabinet Balkenende IV had dit goed gezien. De bezuinigingen komen later, als de private bestedingen weer aantrekken. Helaas leidt de val van het kabinet in februari 2010 ertoe dat die aanpak waarschijnlijk te laat zal kunnen worden ingezet.
Het verschijnsel van conjunctuurgolven in de economie laat zich behalve door economische factoren (zoals verwoord in het begin van dit artikel) wellicht nog beter in termen van gedrag verklaren. Zo bezien wisselen tijdperken van collectieve overmoed en een onbegrensd vertrouwen in de economische mogelijkheden (vaak gevoed door technologische innovaties) zich af met perioden van terugval naar de realiteit, die worden versterkt door wantrouwen, pessimisme en voorzichtigheid.

4. De rol van de economische wetenschap
De beroepsgroep van macro-economen heeft het er lelijk bij laten zitten. In de laatste maanden van 2008 ging de discussie wereldwijd nog over de vraag of de westerse economieën al dan niet in een recessie zouden belanden. De daling van de wereldhandel met bijna 20% en daarmee forse terugval in de nationale economieën in 2009 kwam als een grote verrassing.
Illustratief is in dit kader het mea culpa van Alan Greenspan, voormalig voorzitter van het Amerikaanse stelsel van centrale banken. In een hoorzitting van het Amerikaanse congres over de kredietcrisis stelde hij: “Ik heb de fout gemaakt te verwachten dat eigenbelang van organisaties, vooral van banken en anderen, het beste middel was om aandeelhouders, het eigen kapitaal en het bedrijf te beschermen.” (NRC, 30-10-2008, blz.7). Met zijn schuldbekentenis erkende Greenspan het falen van de neoklassieke benadering van de economie waarin wordt aangenomen dat egoïstisch gedrag van rationele mensen op vrije markten uiteindelijk leidt tot het hoogste maatschappelijk nut.
Het neoklassieke economische denken, waarmee het ‘marktdenken’ wordt gelegitimeerd, kent een aantal essentiële veronderstellingen. Het zou in de economie gaan om rationele individuen (de homo economicus, de economische mens) die streven naar maximale behoeftebevrediging bij volledige informatie (de alwetende mens) op een markt die naar evenwicht tendeert. Een en ander leidt tot de efficiënte markthypothese: alle informatie is altijd in de prijzen op financiële markten verwerkt. Het principe van de rationele verwachtingen gaat er onder meer van uit dat deelnemers op de markten alle toekomstige gebeurtenissen nu al verwerken in hun handelen. Maar als voorgaande principes daadwerkelijk zouden gelden, dan zou de kredietcrisis nooit zijn gebeurd. Een sterker bewijs voor het tekortschieten van deze economische theorieën is moeilijk te vinden.
De kritiek op het gangbare economische denken kan niet beter worden verwoord dan is gedaan door de neokeynesiaan Paul Krugman van de Universiteit van Princeton in een artikel in de New York Times van 6 september 2009. Hij hekelt economen die schoonheid, verpakt in mathematische formules, verwarren met waarheid. Ze hebben een tot ideologie verworden visie op een economie waarin rationele individuen handelen op perfect werkende markten. “They turned a blind eye to the limitations of human reality that often lead to bubbles and busts; to the problems of institutions that run amok; to the imperfections of markets -especially financial markets- that can cause the economy’s operating system to undergo sudden, unpredictable crashes; and to the dangers created when regulators don’t believe in regulation.” (Krugman. 2009)
Nu is deze kritiek met name gericht op specifieke scholen binnen het economisch denken, die via de voormalige Britse premier Margaret Thatcher en haar Amerikaanse evenknie Ronald Reagan veel invloed hebben gehad. Geleidelijk is er meer aandacht gekomen voor instituties in de economie (de zogenoemde institutionele economie) en gedragingen van mensen (gedragseconomie). Het laatste vraagt om meer psychologische kennis dan alleen te leunen op wiskundige logica.
Het mag zo zijn dat de meeste economische activiteiten voortkomen uit rationele economische motieven, maar niet-economische motieven spelen ook een belangrijke rol. Keynes sprak van animal spirits, die de belangrijkste reden vormen dat de economie op en neer gaat. George Akerlof & Robert Shiller (2009) publiceerden recent een studie over hoe instincten in de mens de economie sturen. Zij hekelen het politieke mantra ‘ik geloof in vrije markten’. Zij zien een overvloed aan bewijsmateriaal voor animal spirits als vertrouwen, redelijkheid, corruptie, geldillusie en verhalen.
Met name de rol van verhalen in het economisch verkeer moet niet worden onderschat. Het kan er toe leiden dat ‘het kapitalisme’ mensen niet alleen verkoopt wat ze echt willen hebben, maar ook wat ze denken dat ze willen hebben. De invloed van geruchten en hele en halve waarheden op beurskoersen en andere indicatoren op de financiële markten (die ‘altijd gelijk hebben’) is zeker op korte termijn allesbepalend. Economische voorspellingen hebben meteen invloed op het economisch gedrag. Verhalen hebben zeker ook een rol gespeeld bij het ontstaan van de kredietcrisis. De Britse econoom Noreena Hertz hekelde in haar inaugurale speech voor de Duisenberg School of Finance het denken binnen de financiële wereld: “It is clear that the way we have been thinking about the world until now was profoundly flawed. Because we were all relying too much on models, numbers, and the opinions of so-called ‘experts’. A culture of ‘no questions asked’ developed.”4
Relativeren, leren vragen te stellen en buiten de paradigma’s denken; daarmee is de nieuw op te leiden groep van financieel economen vandaag de dag het beste gediend. De economische wetenschap, maar ook economische beleidsmakers richten hun doelen met name op het streven naar welvaart (uitgaande van een situatie van schaarste) en doelmatigheid. Het economische aspect van de werkelijkheid heeft de neiging te vervallen tot economisme wanneer andere werkelijkheidsgebieden worden veronachtzaamd.
De reformatorische wijsbegeerte heeft in haar aspectenleer de verscheidenheid van de geschapen werkelijkheid benadrukt. Bij de huidige vaak gehoorde kritiek op de eenzijdig rationalistische vooronderstellingen en de mathematische wijze van economiebeoefening heb ik moeten terugdenken aan de colleges reformatorische wijsbegeerte van prof. J.P.A. Mekkes aan de toenmalige Nederlands Economische Hogeschool, nu Erasmus Universiteit te Rotterdam. Mekkes hekelde het verschijnsel dat de natuurwetenschappelijke mathematische methode met een algemene geldigheidspretentie in de economie en andere mens- of maatschappijwetenschappen wordt toegepast. Maar de werkelijkheid is meer dan het product van het denken (het denken is immers zelf een onderdeel van de werkelijkheid) en laat zich vooral kennen door beleven en handelen. Mekkes groef dieper dan waar de huidige hoofdstroming van kritiek op de economiebeoefening blijft steken. De ultieme opdracht is ons boven het westerse horizontalisme te verheffen. “Want van daarboven komt de oorsprong aller normen, die wij slechts in gelovig strijdende beleving uit de scheppingsopenbaring kunnen te voorschijn brengen.” (Mekkes 1974: 47)

5. De ordening van het economisch leven
Het debat over de ordening van het economisch leven spitste zich de laatste jaren vooral toe op de rol van de markt versus de overheid. Daarbij is men zich er in het algemeen van bewust dat de markt niet zonder moraal kan. Mede gevoed door de kredietcrisis is er recent veel aandacht voor de morele kanten c.q. fundamenten van de markt.
In de regel wordt bij het analyseren van de economische ordening van het leven de overheid en de markt onderscheiden. Daarbij is de afweging aan de orde in hoeverre de markt in vrijheid kan functioneren en in welke mate de overheid dient in te grijpen.
Toch is deze benadering te smal. Het is de verdienste van het Centraal Planbureau dat zij in een studie naar de Nederlandse en Duitse economie (1997) een viertal mechanismen introduceerde om het handelen van economische actoren op elkaar af te stemmen. Dat zijn concurrentie op de markt, regelgeving van de overheid, zelfregulering (co-operative exchange) en overeenstemming op basis van normen en waarden.
Overeenstemming op basis van normen en waarden5 ontstaat in deze benadering binnen verschillende typen gemeenschappen of instituties als gezin, kerk, club, scholen, vrijwilligerswerk of andere groepen die naar een gemeenschappelijk doel streven. In de ideologie van het CDA (en ook wel die van de ChristenUnie) wordt dan gesproken van het maatschappelijk middenveld.
Bij de recente financiële crisis is gebleken dat de zelfregulering in de bancaire sector is tekortgeschoten. Het gevolg is dat thans meerdere maatregelen worden voorbereid om een nieuwe crisis zoveel mogelijk te voorkomen. In ons land tracht de bankensector haar zelfregulerende rol nieuw leven in te blazen door het opstellen van een bankencode waaraan de banken zich hebben gecommitteerd.6
Op het punt van normen en waarden moet worden geconstateerd dat er sprake is van functieverlies van bestaande voorheen vertrouwde instituties. Kerken lopen leeg, levensbeschouwelijke organisaties zijn verdwenen of gemarginaliseerd, gezinnen zijn minder stabiel dan voorheen, de politieke omgangsvormen en tegenstellingen verharden en hypes en platvloersheid nemen de plaats in van serieuze debatten over het goede leven.
Er is meer dan voorheen sprake van een transactioneel leven: voor wat hoort wat. Deze afrekencultuur zorgt voor een harde samenleving. Er is een trend van decollectivisering, waarbij individuen zoveel mogelijk vrijheid willen en hun (al dan niet vermeende) rechten vooral bij de overheid claimen. Er ontbreken gezaghebbende autoriteiten die voldoende invloed hebben om de samenleving tot een gemeenschappelijke oriëntatie op wereldbeeld en moraliteit te brengen. Het moreel kapitaal, door Roel Kuiper (2009) gedefinieerd als het vermogen van mensen om voor elkaar en hun eigen omgeving te zorgen staat op de tocht.
Govert Buijs (2009) tekent de teloorgang van het maatschappelijk middenveld, dat na het binnendringen van markt of overheid vervreemdt van haar eigenlijke taken en haar morele armoede tracht op te vangen met gedragscodes.

Per saldo overheerst in het sociaal-economisch leven de rol van de markt, waar nodig ingeperkt door overheidsingrijpen en met een afnemende invloed van het morele kapitaal. Welke waardering kunnen we toekennen aan dat gegroeide accent op de markt? We gaan te rade bij Goudzwaard (2007), de meest uitgesproken exponent binnen de orthodox-christelijke economen van een kritische houding ten opzichte van de markt. Hij ontwaart in het economische marktdenken de aanwezigheid van een materialistische ideologie. Het is de ideologie van een rusteloze toewijding aan ongelimiteerde materiële vooruitgang en een op zichzelf gestelde (economische) welvaartsgroei.
Er zijn schaduwzijden verbonden aan de toenemende dynamiek, zoals groeiende armoede, meer stress, ondervoeding te midden van overvoede mensen, milieu-afbraak en afbrokkeling van de zorg. Goudzwaard ziet ze als onvermijdelijke of noodzakelijke offers die essentieel zijn voor onze eigen materiële vooruitgang. Hij spreekt dan ook over afgodendienst, waarbij waarden als vrijheid en rechtvaardigheid zijn omgebogen om voor het doel van een “vrije markteconomie” vrij baan te maken.
De grote vraag is of de nadelen van marktgedreven economische groei groter zijn dan de voordelen. En in het verlengde daarvan: of de gesignaleerde nadelen inderdaad onvermijdelijke of noodzakelijke offers zijn die de economische vooruitgang mogelijk moeten maken. In mijn optiek is Goudzwaard te negatief over de dynamiek van de vooruitgang èn van de mogelijkheden om daarbinnen de genoemde negatieve kenmerken te overwinnen of in ieder geval terug te dringen.
Er gebeurt op dat gebied al heel veel. Kleine ondernemers, die elke dag op de markt een boterham trachten te verdienen, plegen steen en been te klagen over regelgeving van de overheid die allerlei negatieve bijwerkingen van de markt tracht bij te sturen.
Nu zien Goudzwaard en zijn mede-auteurs per saldo ook wel dat als markten op verantwoorde wijze worden gebruikt, zij aan de samenleving grote diensten bewijzen. Calvijn zag blijkens een van zijn preken de markt niet alleen als een uitdrukking van menselijke solidariteit, maar zelfs als een teken van genade van God, constateert Goudzwaard. Het gaat Goudzwaard er vooral om dat markten teveel worden gezien als kunstmatige verlossers en idolen.
Hij heeft duidelijk een punt als hij de ontwikkelingsgang van financiële markten bekritiseert. Het geld dat daar rond gaat is een veelvoud van wat in de reële economie nodig is. Er wordt geld met geld gemaakt, in plaats van dat financiële markten en instellingen primair in dienst staan van de ontwikkeling van de primaire economie. De recente kredietcrisis, zoals beschreven in paragraaf 2, heeft daarvan iets laten zien.

Hoe waarderen we per saldo de marktwerking in de economie? Haalt de markt in de mensen het slechte, zoals hebberigheid, naar boven? Of brengt het ook goede stimulansen voort? Laten we beginnen met het laatste. Het christelijk sociaal denken heeft altijd het evenwicht gezocht tussen enerzijds de rechten en plichten (ofwel de eigen verantwoordelijkheid) van het individu en anderzijds die van het collectief ten opzichte van het individu. Onder meer het marktmechanisme past bij de beleving van de persoonlijke verantwoordelijkheid. Het zet mensen aan om zich in te zetten (al was het alleen maar om in eigen onderhoud te voorzien) en de talenten te gebruiken (om zo goed mogelijk te presteren naar eigen kunnen).
De kern van het economisch principe ligt in verantwoord beheer, het tegengaan van verspilling, het zo omgaan met schaarse goederen en middelen, dat er meer economische waarden worden voortgebracht dan bij de voortbrenging verloren gaan. In de economie moeten steeds economische waarde-afwegingen plaatsvinden en keuzes worden gemaakt. De markt is daarvoor het instrument bij uitstek.
Overigens is het goed hierbij te wijzen op de analogie van het economische begrip waarde (economische groei is de creatie van (toegevoegde) waarde) en het morele waarde begrip. De waarde-afwegingen in de economie hangen uiteindelijk samen met de keuzes die marktpartijen maken. Onder meer de consument bepaalt via zijn voorkeuren hoe het nationaal product uiteindelijk is samengesteld. In die keuzes kunnen ook morele waarde-oordelen meespelen. Geldbesteding is niet waardevrij!
Onder meer bij de kredietcrisis is naar voren gekomen dat de markt ook uitwassen kent, dat er sprake is van pervertering van het stelsel. Het stelsel functioneert bij de gratie van het nastreven door de marktpartijen van hun eigenbelang.
Dat is op zich nog niet zo erg, maar het wordt een probleem als het ontaardt in hebzucht. Als, om het bankwezen en de kredietcrisis nog maar weer ten tonele te voeren, torenhoge bonussen bankiers moeten verlokken tot de creatie van producten waarvan je je kunt afvragen welke waardecreatie daarmee was gediend.

6. Enkele bijbelse noties
Al in het begin van de bijbel zetten de scheppingsorde (zes dagen werken, een dag rusten) en de opdracht de aarde te ontwikkelen ons op een economisch spoor. De zondeval leidde ertoe dat dit gepaard gaat met ‘doornen en distels’ en ‘het zweet des aanschijns’. De welvaart komt ons niet vanzelf aanwaaien, er moeten offers voor worden gebracht.
In het oude Testament beloofde God materiële voorspoed en gezondheid (‘health and wealth’) aan zijn volk als het zich hield aan zijn verordeningen (zie onder meer Deuteronomium 7,12-15; Leviticus 26,3-6). In het Nieuwe Testament komt dat zo niet terug, wat samenhangt met het gegeven dat het volk van God niet meer een geografisch en etnisch bepaalde groep betreft.
Rijkdom werd daarom in de oude bedeling niet afgekeurd, het was eerder een teken van zegen. Tenzij het op een onrechtvaardige manier was verkregen. De profeten, in het bijzonder Amos, klaagden de desbetreffende personen aan. Opvallend zijn voorts de vele bepalingen in het Oude Testament, in het bijzonder de Mozaïsche wetgeving, rond de zorg voor armen en het tegengaan van armoede.
In het Nieuwe Testament waarschuwt Jezus op verschillende plaatsen tegen de gevaren van rijkdom. Hij waarschuwt: ‘Je kunt niet God dienen en mammon’ (Matteüs 6,24). En over hebzucht zegt hij: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft’ (Lucas 12,15).
Intrigerend is de gelijkenis van de talenten in Matteüs 25,14-30. Het verhaal is bekend: een werkgever gaat naar het buitenland en vraagt drie van zijn knechten om zijn zaak waar te nemen en zijn geld zolang te beheren. Aan de eerste knecht geeft hij vijf talenten, aan de tweede geeft hij er twee en aan de derde één.
Als hij terug komt roept hij zijn knechten bij elkaar om te horen wat ze met het geld hebben gedaan. De eerste heeft met het geld handel gedreven en van zijn vijf talenten er tien gemaakt. De werkgever prijst en beloont de knecht. De tweede heeft van zijn twee talenten er vier gemaakt. De werkgever prijst en beloont hem eveneens. De derde heeft zijn geld begraven, omdat hij bang was dat hij het anders kwijt zou raken en hiervoor gestraft zou worden. De werkgever zegt hem dat hij een slechte, luie knecht is; hij had tenminste zijn geld op de bank kunnen zetten, dan had hij nog rente ontvangen. Vervolgens geeft hij zijn deel aan degene die al tien talenten heeft. Want, zegt Jezus, ‘wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen’ (Matteüs 25,29).
Het lijkt erop alsof Jezus hier de kapitalistische logica predikt. Maar daar gaat het in deze gelijkenis niet om. Het gaat er om dat de knechten bij de afwezigheid van de Heer moeten doen wat hij van hen heeft gevraagd. Ze worden op hun gedrag beoordeeld. En het zal niet voor niets zijn dat deze gelijkenis direct wordt gevolgd door de ultieme beoordeling van menselijk handelen (Matteüs 25,31-46).
Daarbij blijkt het vooral te gaan om de kleine dingen, de zelfverloochening, de aandacht voor en ondersteuning van de naaste. Maar uit deze gelijkenis mogen ook best praktische lessen getrokken worden: je moet zoveel mogelijk je gekregen talenten inzetten en het is niet verkeerd ze ‘te gelde’ te maken. Paulus merkt later nuchter op dat wie niet werken wil, ook niet zal eten (2 Tessalonicenzen 3,10).
Een nuchter voorbeeld van marktwerking is te vinden in 1 Koningen 5. Koning Salomo riep bij de voorbereiding van de bouw van de tempel de hulp in van zijn vriend koning Chiram van Tyrus. Er moesten ceders van de Libanon worden geveld. Salomo zei op voorhand dat hij elk loon dat zou worden gevraagd, wilde betalen voor de houthakkers uit Tyrus, want in Israël was er nu eenmaal niemand die zoveel verstand had van houthakken.
Het accent bij Jezus optreden op aarde ligt bij Zijn bewogenheid met de armen en zieken. Hij waarschuwt rijken dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan (onder meer Marcus 10,25).
Ook wordt in de apostolische brieven gewaarschuwd tegen hebzucht. Hebzucht is afgoderij, schrijft Paulus (Kolossenzen 3,5).
Per saldo kan worden geconcludeerd dat de Bijbelse ethiek steun geeft aan beloning naar bijdrage, wat een belangrijk marktbeginsel is. Maar duidelijk wordt meermalen gewaarschuwd tegen uitwassen en tegen het verabsoluteren van bezit.
Voorts hecht de bijbel aan het behoeftebeginsel en dus een rechtvaardige inkomensverdeling, vooral aan de onderkant. Tegenover het ‘voor wat, hoort wat’ stelt de Bijbel liefde om niet, de offerbereidheid.

7. Normen en waarden in het economisch/financieel gedrag
“Economy is a moral science”, zei Keynes ooit, en de grondlegger van de moderne markteconomie, Adam Smith, benadrukte in zijn boek A Theory of Moral Sentiments dat de markteconomie niet zonder morele kaders kan. Eigenbelang zit in onze genen en het vormt een basis voor het functioneren van de markt. Maar als het de enige drijfveer is, loopt het stelsel vast.
Binnen het economisch handelen zou je alles in beginsel in contracten en regels kunnen vastleggen (vergelijk de juridificering c.q. proceduralisering van de Amerikaanse samenleving), maar dat leidt tot oneindig hoge transactiekosten.
Vanuit economisch perspectief vullen normen de gaten in incomplete contracten (vgl. Bovenberg / Van der Klundert 1999). Als je elkaar niet meer vertrouwen kan, waar blijf je dan, zegt een ooit populaire liedtekst. In ultieme vorm bleek dit bij het dieptepunt van de kredietcrisis; banken vertrouwden elkaar niet meer en het interbancaire geldverkeer kwam grotendeels stil te liggen. Naarmate moreel gedrag gaat ontbreken en de ethiek op de achtergrond raakt dreigt de samenleving zich geleidelijk te ontbinden en/of dichtgeregeld te worden.
Bovendien ontstaat bij regelverdichting het gevaar van opportunisme; als je maar voldoet aan de regels (die vaak ook legaal kunnen worden ontdoken) zit het wel goed. Een rule based samenleving komt niet ver. We kunnen niet zonder moraal: een principle based samenleving kijkt naar de bedoeling en niet naar de letter van de wet.
Vandaag de dag claimen vele ondernemingen, waaronder banken, dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een SER advies hierover uit 2001 kreeg de aansprekende titel mee: De winst van waarden. In dat advies worden ondernemingen aangemoedigd hun lange termijn activiteiten bewust te richten op zowel financieel economisch, ecologisch als sociaal gebied (profit, people and planet).
Ondanks dit type van goede bedoelingen is de economie door tekortschietend moreel gedrag in het slop geraakt. Met name hebzucht had de deelnemers aan het economisch proces in de greep. Dat betrof de aandeelhouders, die bedrijven en banken dwongen tot zo hoog mogelijke korte termijn rendementen. Dat waren bonusgedreven bankiers, die steeds risicovoller producten organiseerden waaruit zij opbrengsten konden persen. Dat waren de spaarders die voor een half procent meer naar een minder bekende bank gingen (IceSave, DSB) en zich niet bekommerden over de kredietwaardigheid van die instellingen. Dat zijn burgers die als ze de spaarrente te laag vinden, zich laten verleiden tot hoger renderende beleggingsproducten, zonder te (willen) beseffen dat ze daarmee risico lopen. Dat zijn werknemers die verwachten dat het pensioenfonds waar ze onder vallen zodanig risicovol belegt dat de premie niet omhoog hoeft of de uitkering omlaag.
Mensen staan niet tegenover een economische orde, waarvan ze iets mogen vinden. Ze staan er midden in. Hun handelen bevestigt het hedendaagse kapitalistische systeem.
Mensen kennen hun grenzen onvoldoende. In financiële zin uit zich dat in overcreditering, er is teveel geleend, men heeft teveel schulden. Banken hebben dat mogelijk gemaakt. Ook hier zijn de Verenigde Staten een lichtend voorbeeld hoe het niet moet. Ook het overbelasten van het ecologisch draagvermogen van de aarde is een uiting van onbegrensd gedrag. Tegenover het morele tekort van de onbegrensdheid staat de deugd van de maat, het houden van de juiste maat.
Dat gezegd zijnde is van belang dat in economische zin ten aanzien van normen en deugden vaak een afweging moet worden gemaakt. Zo is sparen een deugd, maar ten tijde van een recessie zou je willen dat mensen ontsparen.
Solidariteit is normatief gezien goed, maar als sociale minima te hoog zijn, kunnen ze het nemen van verantwoordelijkheid, initiatief en het arbeidsethos blokkeren. Een gezindheidsethiek gaat uit van solidariteit, een verantwoordingsethiek kijkt naar het uiteindelijke resultaat. Bij een dergelijke afweging van normen en deugden komen politieke voorkeuren om de hoek kijken. Graafland (2007) confronteert ethische theorieën met Bijbelse uitgangspunten en kennis van het economisch proces. Hij is binnen de door hem gekozen methodologie bij uitstek bezig met afwegingen, ook al omdat in de onderscheiden waarden niet altijd een hiërarchie kan worden onderscheiden.
Een centrale vraag is waar binnen de huidige samenleving normen en waarden aan worden ontleend. Zij zijn het resultaat van een maatschappelijk debat of wellicht beter een onbewust proces. De christelijke religie speelt daarbij een afnemende rol. We leven in een plurale samenleving, waarin geen consensus is over wat goed en kwaad is.
Het kapitalisme kan zich dan ook niet wortelen in een stabiel referentiekader met gelijke opvattingen over rechtvaardigheid en moraal. Dat verklaart ook dat grote internationale ondernemingen er vaak een soort eigen moraal op na houden, met volstrekt uit de hand gelopen bonussen voor het topkader. Dat leidt al gauw tot een verziekte cultuur waarbinnen alleen geld en in het verlengde daarvan aanzien tellen.
Uiteindelijk kunnen ondernemingen zich niet aan een maatschappelijk oordeel onttrekken. Hun reputatie is daarvan mede afhankelijk. Ondernemingen die hoog van de toren blazen met een maatschappelijk verantwoord en duurzaam beleid lopen een groot reputatierisico. Wie hoog staat, kan laag vallen. In de maatschappelijke arena nemen mensen en organisaties elkaar de maat.

8. Tenslotte
Voorstellen voor maatregelen ter beheersing van de bankensector buitelen over elkaar heen, van bankenbelasting tot fondsvorming en maximering van de bancaire omvang. Maar het meest serieus te nemen zijn de voorstellen vanuit het Basels Comité7 voor aanscherping van de aan (vooreerst Europese) banken te stellen eisen rond solvabiliteit en liquiditeit. Met andere woorden: de buffers voor onverwachte risico’s moeten groter. Ook zijn banken druk met de implementatie van gedragscodes, is er in het toezicht steeds meer aandacht voor integriteit en zijn banken verplicht tot meer transparantie. Banken doen hun best om het vertrouwen van de maatschappij terug te winnen. Verder wordt er terecht op aangedrongen dat op middelbare scholen meer onderwijs gaat worden gegeven in financiële kennis, zodat gebruikers van financiële producten beter gaan beseffen welke risico’s zij aangaan.
Toen een topman van de Amerikaanse zakenman Goldman Sachs (nadat het ergste van de kredietcrisis voorbij was) zei: ‘Niet de kerken, maar de banken doen het werk van God’8 werd echter duidelijk dat (Angelsaksische) banken blijkbaar weinig geleerd hebben van de crisis. In ieder geval geen nederigheid. Er heerst daar nog een grote kloof tussen Wall Street en Main Street. Dat maakt niet optimistisch over de toekomst.
De onbetaalde rekeningen van de kredietcrisis zijn van de particuliere sector naar de overheden doorgeschoven. Waar overheden tekortschieten in de aanpassingen van middelen aan bestedingen, doen landencrises (de Zuid Europese landen) hun intrede.
De crisis is dus doorgeschoven. In de huidige situatie zit er weinig anders op dan met maatregelen op een pragmatische manier te reageren op de ontstane problemen.

In de voorgaande paragrafen is met name aandacht geschonken aan de rol van het menselijk gedrag en de moraliteit in de financieel-economische ontwikkeling. De kredietcrisis heeft geleerd dat over een breed spectrum deelnemers aan het financieel -economisch proces verwijten kan worden gemaakt, die neerkomen op het al te gretig streven naar hogere (korte termijn) opbrengsten, zonder de risico’s voldoende te wegen. Hebzucht en onbegrensdheid van het financiële handelen speelden daarbij een hoofdrol.
De economische wetenschap heeft weinig bijgedragen aan het begrijpen van wat zich voordoet. Ze houdt te weinig rekening met de grilligheid van het menselijk gedrag, dat bepaald niet altijd rationeel is en waarbij vaak sprake is van een tekort aan financiële kennis en informatie.
Uit de analyse van de economische orde (het vraagstuk van de coördinatie van economische beslissingen) blijkt dat het belang van het maatschappelijk middenveld als drager van algemeen geaccepteerde normen en waarden afbrokkelt.
Daarmee verhardt de samenleving; het accent valt meer op de neo liberale ‘voor wat hoort wat’ mentaliteit.
We hebben gezien dat de bijbel zeker oog heeft voor marktbeginselen, maar daarnaast sterk het accent legt op de offerbereidheid voor de minstbedeelden.
Daarbij is de ethiek van onze persoonlijke geldbesteding aan de orde, maar ook politieke keuzes over de inrichting van de samenleving.
Tenslotte is gebleken dat in de praktijk vaak afwegingen moeten worden gemaakt op het punt van normen en waarden in de economie. Er is geen stabiel referentiekader met gelijke opvattingen over rechtvaardigheid en moraal.
Waar leidt dit type beschouwingen toe? Een belangrijke constatering is dat mede het menselijk tekort tot schommelingen in de financieel-economische ontwikkeling leidt. Maar anderzijds vormt het weer de basis van de markteconomie.
Als men de mensen neemt zoals ze zijn, hebberig en op zoek naar hun eigen belang, dan kom je uit bij de vrije markteconomie.
Mensen zijn geen heiligen, maar ook geen schurken. In het laatste geval zouden we in een totalitaire staat terecht komen. Maar omdat we ook geen heiligen zijn, kunnen we het economisch stelsel niet koppelen aan verheven menselijk drijfveren. Uit de analyse in deze bijdrage blijkt een groeiend moreel tekort en ook hardleersheid, waardoor een evenwichtige ordening van het economische leven problematischer wordt. Zoveel is dan ook zeker dat schommelingen in de economische ontwikkeling en financiële crises zich zullen blijven voordoen, mogelijk verergerd door een instabiel maatschappelijk en politiek klimaat. Zo voorspelt de Britse historicus Simon Schama een lange hete zomer van sociale onvrede in de VS en Europa, daarbij zelfs refererend aan de Franse revolutie. (NRC, Opinie & Debat, 29 en 30 mei 2010).
Uiteindelijk bergt het accent dat in de huidige samenleving ligt op geld en economische vooruitgang de teleurstelling in zich. Het kapitalisme leidt per saldo tot economische vooruitgang, maar draagt immers veel minder bij aan menselijk geluk. Overvloed gaat gepaard met onbehagen. Achter de financieel-economische crisis ligt vooral een zingevingscrisis.

Noten
1 Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan Vogelaar 2009.
2 Voor een uitvoeriger analyse zie Vogelaar 2009.
3 Terzijde zij opgemerkt dat ook de International Financial Reporting Standards (de geleidelijk ingevoerde Angelsaksisch georiënteerde accountingregels), met haar accent op de hier en nu marktwaarde van diverse activa in de onderneming, in feite de onderneming als handelsobject beschouwen, en daarmee korte termijn-gedrag bevordert.
4 Duisenberg school of finance; Duisenberg Review, no 2-October 2009.
5 In deze bijdrage worden de begrippen normen, waarden en deugden gehanteerd. Normen zijn concrete richtlijnen voor het handelen (zoals de tien geboden). Waarden zijn idealen en motieven die de samenleving of een groep of een persoon nastrevenswaardig vindt (bijv. de liefde tot God en liefde of respect voor de naaste). Een deugd kan het beste worden omschreven als een grondhouding, een karaktertrek. De vier klassieke deugden, ontleend aan Aristoteles, zijn rechtvaardigheid, wijsheid, moed en matigheid. Augustinus voegde daar geloof, hoop en liefde aan toe.
6 Nederlandse Vereniging van Banken, Code Banken, september 2009.
7 Basel Committee on Banking Supervision, Consultative proposals to strengthen the resilience of the banking sector, September 2009.
8 Zie pagina 6 van de Volkskrant van 9 november 2009. Het betrof topman Lloyd Blankfein van de Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs. Hij incasseerde voor zijn werk jaarlijks bonussen van 50 miljoen dollar.

Literatuur
Akerlof, George; Schiller, Robert (2009). Animal Spirits: hoe instincten in de mens de economie sturen. Amsterdam/Antwerpen, Business Contact.
Bovenberg, A.L.; Van de Klundert, Th.C.M.J. (1999). Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek. Economisch Statistische Berichten 19-11-1999.
Buijs, Govert (2009). Oude tradities bieden nieuw ABC voor het middenveld. In Marcel ten Hooven e.a. (red.), Voorbij de crisis. Winternummer van Christen Democratische Verkenningen.
Centraal Planbureau (1997). Challenging Neighbours: Rethinking German and Dutch Economic Institutions. Den Haag: Centraal Planbureau.
Ferguson, N. (2008). The Ascent of Money: a financial history of the world. New York: Penguin.
Goudzwaard, Bob (et al.) (2009). Wegen van hoop in tijden van crisis. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Graafland, Johan (2007). Het oog van de naald: over de markt, geluk en solidariteit. Kampen: Ten Have.
Krugman, Paul (2009). How did economists get it so wrong? New York Times 6 september.
Kuiper, Roel (2009). Moreel kapitaal: de verbindingskracht van de samenleving. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Liere, Lucien van; Haan, Tom de, red. (2009). Kredietcrisis, ‘geloof’ en theologie. Themanummer Michsjol 18, no. 1. Vught: Skandalon.
Mekkes, J.P.A. (1974). Gods ‘normaal’ en wijsbegeerte. In Wat is normaal, Baarn: Bosch & Keuning.
Reus, Tjerk de (2009). De balans van Bovenberg: economie en geloof in crisistijd. Kampen: Kok.
Smit, J. (2008). De Prooi: blinde trots breekt ABN AMRO. Amsterdam: Prometheus. Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (2010), Verloren krediet, rapport Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31980, nrs 3-4.
Vogelaar, Niek (2009). De Rabobank en de kredietcrisis. In Joke Mooij en Wim Boonstra, (red), Een eigen koers: coöperatief bankieren in turbulente tijden. Amsterdam: VU University Press.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Radix | 90 Pagina's

Economie van de hebzucht

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Radix | 90 Pagina's