De Volgelingen van Jean de Labadie
In het julinummer van vorig jaar 1 hebben we de levensloop van de in Frankrijk geboren predikant Jean de Labadie (1610-1674) beschreven. Na aanvankelijk bij de jezuïeten te hebben gestudeerd, begon hij de dwalingen van de roomse kerk in te zien en openlijk tegen die kerk en de paus te preken. Hij had een levendige preekstijl en een boeiende voordracht. In 1652 werd hij protestants predikant te Montauban, daarna stond hij in Orange (1657), Genève (1659) en Middelburg (1666).
Aanvankelijk waren veel nadere reformatoren met hem ingenomen, maar uiteindelijk leidde zijn extreme houding en afscheiding van de Gereformeerde Kerk tot talloze conflicten met synodes en overheid en tot bestrijding door de nadere reformatoren. Na in 1669 te zijn afgezet, begon hij zelf een gemeente in Veere. Nog in datzelfde jaar werd hij onder druk van de Middelburgse overheid en de Staten van Zeeland, maar tegen de zin van de raad van Veere uit die plaats verdreven. Hij vestigde zich toen in Amsterdam en verzamelde daar een groep van volgelingen om zich heen, onder wie diverse rijke personen. Hij streefde naar een zuivere kerk van alleen ware gelovigen. Later werd hij genoodzaakt om naar Herford in Duitsland te gaan en vervolgens naar Altona (bij Hamburg). Na zijn sterven in 1674 trokken zijn volgelingen naar Wieuwerd in Friesland. Over zijn volgelingen gaat dit tweede artikel. Achtereenvolgens komen aan de orde: (1) Wieuwerd en de labadisten, (2) de voorgangers Pierre Yvon en Pierre du Lignon en (3) de belangrijkste andere volgelingen.
1. Wieuwerd en de labadisten
Er is een bekend kinderliedje dat als volgt begint:
“Daar kwam een boer uit Zwitserland,
kadoe, kadolleke, keda
En die had een ezel aan zijn hand,
Labedie, labeda, labedonia
En die had een ezel aan zijn hand, Cecilia.”
Dit kinderliedje wordt inmiddels al meer dan driehonderd jaar gezongen. Maar de meeste kinderen weten helemaal niet dat dit liedje gemaakt is vanwege de komst van Jean de Labadie naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Toch blijft De Labadie op deze manier nog ongewild in de collectieve vaderlandse herinnering. Een ode op hem is het niet, eerder een spotzang…
Was De Labadie een buitenbeentje, ook met zijn volgelingen was dat het geval. Vaak is het zo dat met de dood of het vertrek van de ‘leider’ de volgelingen uiteengaan, al dan niet met ruzie. Dit was bij de labadisten niet het geval. Zij gingen, zoals al gezegd, na de dood van De Labadie naar Wieuwerd in Friesland en vonden daar hun onderkomen op de Thetingastate (ook wel Waltastate genoemd naar de familie Walta, die het huis in bezit had gehad). Dit was een buitenhuis in het kleine dorpje Wieuwerd. Het kasteeltje behoorde op dat moment toe aan de zusters Lucia, Maria en Anna van Aerssen van Sommelsdijk, die tot de rijkste adellijke familie van Nederland behoorden.
Ruim honderdvijftig labadisten kwamen hier in mei 1675 terecht, omdat ze in Duitsland een oorlog vreesden. De voorgangers Pierre Yvon en Pierre du Lignon gaven samen leiding aan dit gezelschap, dat in gemeenschap van goederen leefde. Onder hen waren diverse rijke en talentvolle personen. Behalve de genoemde freules Van Aerssen van Sommelsdijk, waren dat onder anderen Anna Maria van Schurman (1607-1678), Maria Sibylla Merian (1647-1717) en Hendrik van Deventer (1651-1724).
De Friese Gereformeerde Kerk
De komst van de labadisten in Wieuwerd zorgde voor opschudding in de Friese Gereformeerde Kerk. Reeds op de Friese synode die vanaf 1 tot 5 juni 1675 te Leeuwarden werd gehouden, kwam de zaak van de labadisten ter sprake. De synode benoemde snel een commissie die binnen twee dagen aan de synode moest vertellen hoe de labadisten het beste konden worden bestreden. De voorstellen van die commissie werden vervolgens aangenomen. Onder andere moesten de predikanten in predicaties en op catechisaties openlijk tegen de labadisten waarschuwen. De kerkelijke censuur ten aanzien van ergerlijke predikanten en lidmaten moest stipter uitgeoefend worden om de labadisten geen handvatten te geven om de kerk te verlaten. En de verspreiding van labadistische boeken moest worden tegengegaan. Ook werd de overheid ernstig in overweging gegeven om Yvon uit Friesland te verbannen. 2 Een en ander resulteerde er onder meer in dat een nieuwe commissie van enkele politieke en enkele kerkelijke personen werd benoemd onder voorzitterschap van prof. Hermannus Witsius (onder ons bekend van de Twist des Heeren met Syn Wyngaert). Deze commissie moest onderzoek doen naar de leer en de levenswandel van de labadisten. Zij ondervroegen Yvon en Du Lignon als afgevaardigden namens de labadisten. Onder andere werd aan hen gevraagd of ze de leer van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels in alle stukken als Bijbels erkenden. Hierop antwoordden de beide labadisten dubbelzinnig dat de Christelijke leer die in de genoemde geschriften uitgedrukt was, door hen in hun Declaratio Fideï (1671) als de Bijbelse leer erkend werd. Witsius en de synode namen met dit rekbare antwoord genoegen.
Later schrijft Yvon hierover het volgende:
“De eerste van de beschuldigingen bestaat daarin dat wij in een zeker geschrift, overgegeven in handen van de heren commissarissen van deze provincie, zouden hebben verklaard dat wij de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Acta van de Dordtse Synode ‘in alle haar delen’ toestemden, en dat dit echter niet zo is. Deze woorden ‘in alle haar delen’ zijn niet uit onze pennen gekomen. Integendeel, zo hebben wij ze expres en met voordracht [met opzet en uit bedachtzaamheid; HT] uitgesloten. Men vraagde ons of wij de leer in de voorzegde boeken begrepen ten opzicht van ‘al haar delen’ niet erkenden het Woord Gods gelijkvormig te zijn? Waarop wij alleen antwoordden dat wij hooglijk en in oprechtheid de gezegde leer approbeerden [goedkeurden; HT]. Wij hebben ze in ons antwoord expres eruit gelaten en geloofden zelfs dienmals [toen; HT] dat dit daarna nog door de gedeputeerde van de Synode zou voorgesteld zijn geworden. Daarom als wij naar de tweede conferentie gingen, zo hebben wij een geschrift met ons genomen, waarin wij in het kort hadden opgesteld hetgeen waarmee wij geen eigenlijke vereniging vonden. Ik zou dat voorzegde geschrift nog kunnen tonen, zijnde ondertekend van mij en van mijn waarde broeder Du Lignon zaliger, hetwelk wij niet hebben vertoond, omdat men ons daartoe geen aanleiding gaf.” 3
De labadisten onderschreven dus de Drie Formulieren van Enigheid niet volledig. De Gereformeerde Kerk wilde de verbreiding van de labadistische leer actief tegengaan en bleef lange tijd daarop aandringen bij de overheid, maar de overheid dacht daar anders over. Overigens waren de labadisten in navolging van De Labadie chiliasten. De Labadie had ook sympathie voor het Joodse volk. Hij schreef hierover in zijn boek: Oordeel der liefde en gerechtigheid over de tegenwoordige toestand der Joden (1667). Volgens prof. Graafland relativeert De Labadie in dit boek volkomen de volstrekte uniekheid en noodzakelijkheid van het geloof in Jezus Christus. De mystieke moraal overheerst hier duidelijk, want volgens De Labadie kan iemand een heilig leven leiden en waarachtig vroom zijn zonder de kennis van Christus. En dat is de angel in het labadisme en in veel mystiek getinte godsdiensten. Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven wordt eruitgehaald. 4
De tolerante Friese Staten
De Friese Staten legden de volgelingen van Jean de Labadie weinig tot niets in de weg. De labadisten kregen dezelfde rechten als de Gereformeerde Kerk. Ze kregen recht van openbare godsdienstoefening, erkenning van de huwelijken die door hen werden gesloten, en ze mochten de klok luiden om hun godsdienstoefeningen aan te kondigen. Door deze voorrechten groeide de gemeenschap. Tot 1692 leefde de groep in gemeenschap van goederen. Zo’n vierhonderd personen waren er op het hoogtepunt lid. Uiteindelijk daalde hun aantal tot zo’n dertig personen. Eigenlijk is het bijzonder dat de Friese Staten de labadisten de bovenstaande vrijheden gaven. Ten opzichte van de lutheranen voerden de Friezen een totaal andere politiek. Daarnaast wisten ze heel goed dat de labadisten door de Amsterdamse burgemeesters sinds 1670 niet langer geduld werden. Waarom stelden de Friese Staten zich dan zo tolerant op tegenover de labadisten, terwijl de Friezen over het algemeen genomen minder verdraagzaam waren tegen andere godsdiensten en in Amsterdam juist toleranter? Daar zijn verschillende redenen voor aan te voeren.
Ten eerste stelden Yvon en Du Lignon zich in 1675 veel gematigder en minder provocerend op dan De Labadie in 1669 tijdens zijn verblijf in Amsterdam. De Friese Staten hadden de indruk gekregen dat de labadisten stille, vrome, werkzame en in veel opzichten gereformeerde mensen waren die zich te Wieuwerd hadden verenigd om God zo beter te kunnen dienen. Velen zagen ook in latere tijden Jean de Labadie niet meer als een aanhanger van een valse godsdienst. Professor dr. C. Graafland spreekt in dezen van een ‘ambivalente waardering’ van De Labadie. 5 Belangrijk is verder ook het gegeven dat onder de labadisten in Wieuwerd drie freules waren, adellijke dochters van de zo invloedrijke en Oranjegezinde Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk, die nauwe banden met de Friese adel en het Oranjehuis onderhield. Die freules hadden het bovendien voor een belangrijk deel voor het zeggen in de gemeente Britswerd-Wieuwerd en binnen de grietenij Baarderadeel. Ook om deze redenen zullen de Staten van Friesland zich wel driemaal bedacht hebben om tegen de labadisten op te treden.
Verder heeft mogelijk ook meegespeeld de ontstane verhoudingen na de opstand van 1672. Een deel van de Friese calvinistische burgerij was toen namelijk in opstand gekomen tegen de Friese adel. De Friese adel en de stadhouder waren één partij en kwamen als overwinnaar uit de bus. Het handhaven van de labadisten kan dus ook nog te maken hebben gehad met een belangentegenstelling tussen de Gereformeerde Kerk en de Friese adel. 6 En de Friese Staten lieten mogelijk met het begunstigen van de labadisten zien dat ze niet afhankelijk waren van de Gereformeerde Kerk.
Maar hoe het ook zij, de labadisten kregen in Wieuwerd van de overheid alle ruimte om daar in vrijheid en rust te wonen en bijeen te komen.
Wieuwerd en de mummies
Het dorpje Wieuwerd (of Wiuwert in het Fries) stelde in de zeventiende eeuw net zo weinig voor als nu. Tegenwoordig telt het gehucht 240 inwoners en vormt het een onderdeel van de Friese gemeente Littenseradeel. Het bestaat uit een oude dorpskern en een nieuwbouwwijk met een aantal modern aandoende woningen. Vroeger bestond Wieuwerd uit een kerk met wat huizen eromheen gegroepeerd. Van heinde en ver kwamen de boeren uit de omliggende boerderijen naar het dorp om daar zondags het Woord van God te horen preken.
Behalve aan de labadisten dankt Wieuwerd zijn bekendheid ook aan de mummies in de plaatselijke kerk. Nog altijd is Wieuwerd hierdoor een trekpleister. De mummies liggen in een grafkelder in de kerk en zijn nog steeds te zien. De kelder werd in 1609 aangelegd voor en door de familie Walta van Thetingastate. De lichamen uit deze grafkelder zijn niet verteerd, maar gemummificeerd, zonder dat ze hiervoor speciaal gebalsemd of behandeld zijn. Vier van de elf mummies liggen er nog. Tot 1765 wist men in Wieuwerd niet dat er gemummificeerde lichamen in de kerk lagen. In dat jaar werden ze echter ontdekt bij timmerwerkzaamheden. Omdat vanaf 1675 ook de labadisten hun doden begroeven te Wieuwerd, zouden dus bijvoorbeeld de freules Van Aerssen van Sommelsdijk, Pierre Yvon of Pierre du Lignon erbij kunnen zijn. Er is tot op heden nog geen volledig afdoend antwoord gevonden op de vraag wat de oorzaak is van de mummificatie van de elf lijken. De huid van hen lijkt op perkament en de mummies wegen per stuk nog maar enkele kilo’s. Door een combinatie van bodemgesteldheid en luchtstromen zijn de mummies waarschijnlijk zo geworden. Men heeft later vogels in de kelder opgehangen die eveneens gemummificeerd zijn.
Teloorgang
De labadisten verbleven te Wieuwerd van 1675 tot 1732. De groep kwam in financiële problemen toen in het begin van de jaren negentig Hendrik van Deventer (1651-1724) hen verliet. Van Deventer maakte en verkocht namelijk medicijnen, met name pijnstillende en zweetdrijvende medicijnen, die vanuit Wieuwerd door het gehele land verzonden werden, wat de labadisten veel inkomsten opleverden. Van Deventer was ook een bekend orthopedist en geneeskundige. Omdat Van Deventer zich verplicht ge-voelde om voor zijn eigen kroost te zorgen, had hij in 1688 zijn bezwaren tegen de gemeenschap van goederen kenbaar gemaakt aan Yvon. Dit leidde er uiteindelijk toe dat met pijn in het hart de gemeenschap van goederen werd opgeheven. Vele leden zagen zich toen of op tijd van duur genoodzaakt elders een betrekking te vinden en vertrokken. De gemeente werd langzaamaan kleiner en kleiner.
Na het sterven van Yvon in 1707 werden geen nieuwe leden meer aangenomen, geen Doop meer bediend en geen Avondmaal meer gehouden, omdat de enige twee overgebleven sprekende broeders Thomas Servaasz en Coenraad Bosman, die elke zondag een predicatie hielden, zich daartoe niet bevoegd achtten.
Toen in 1732 de gemeente nog maar enkele leden telde, vertrok Coenraad Bosman, de laatste leider van de labadisten, naar Leeuwarden. Een jaar later werd Thetingastate afgebroken. Op dit moment herinnert in Wieuwerd alleen nog de Labadistendyk, die langs de kerk met de mummies loopt, aan de volgelingen van Jean de Labadie.
2. Voorgangers Pierre Yvon en Pierre du Lignon
Een intrigerende vraag is wie de volgelingen van Jean de Labadie dan wel niet waren? We kunnen ze niet allemaal beschrijven 7 , daarvoor ontbreken te veel gegevens. We moeten ons beperken tot enkele vooraanstaande volgelingen.
Na het sterven van De Labadie waren Pierre Yvon (1646-1707) en Pierre du Lignon (ca. 1630-1681) de belangrijkste voorgangers bij de labadisten. Beiden waren van Franse afkomst. Beiden waren met De Labadie meegekomen, toen hij het beroep naar Middelburg had aangenomen (1666). Zij wilden de vervallen kerk van Nederland als predikant gaan reformeren. Beiden waren ook afgezet of geschorst toen De Labadie werd afgezet.
Yvon kende De Labadie al erg lang. De Labadie preekte destijds in Montauban in Frankrijk, waar ook de ouders van Yvon woonden. Yvons vader was daar bankier. De Labadie was de huisvriend van de ouders van Yvon. Yvon verklaarde later dat hij “verrukt en geheel ingenomen” was door De Labadie. De Labadie was een emotioneel spreker en een bijzonder redenaar. In Genève sloot Yvon vriendschap met Pierre du Lignon en Jan Godschalck van Schurman, de broer van Anna Maria van Schurman.
Pierre Yvon studeerde in Genève van 1662 tot 1665. In 1668 werd hij proponent bij de Waalse kerk in Middelburg, waar hij al in maart 1669 werd afgezet vanwege de problemen rondom zijn leermeester Jean de Labadie. 8 Hij was daarna voorganger in de gemeenten van zijn leermeester. Van 1675 tot 1707 stond hij te Wieuwerd. Yvon huwde tweemaal. Het eerste huwelijk was met mevrouw Martini uit Den Haag en het werd te Herford (Duitsland) gesloten. Het tweede huwelijk vond plaats te Wieuwerd met de adellijke Lucia van Aerssen van Sommelsdijk. Waarschijnlijk is er uit dit huwelijk een zoon geboren.
In Amsterdam was Yvon, eerder dan De Labadie, de gedachte toegedaan dat de Nederlandse kerk niet meer te reformeren was en dat er een eigen kerk met aparte bevoegdheden moest worden gesticht. Om dit te realiseren legde hij contact met onder meer spiritualisten en mystici, zoals Galenus Abrahamsz (1622-1706), Antoinette Bourignon (1616-1680), Pierre Poiret (1646-1719) en J.G. Gichtel (1638-1710). 9 Overigens hebben deze contacten er niet voor gezorgd dat er blijvende vriendschappen en relaties ontstonden. Ook kregen De Labadie en Yvon contact met Anna Maria van Schurman en via haar met de drie dochters Anna, Lucia en Maria van de familie Van Aerssen van Sommelsdijk en met Louise Huygens, de dochter van de vermaarde Constantijn Huygens. Yvon kreeg steeds meer de leiding van de huisgemeenten die hij stichtte in de Republiek. De Labadie gaf hem hiervoor de volmachten. In Amsterdam werd echter het leven voor de labadisten steeds ondraaglijker. Uiteindelijk vertrokken de labadisten, onder wie ook Yvon, naar Herford en daarna naar Altona. Na de dood van De Labadie vestigde, zoals gezegd, ook Yvon zich in Wieuwerd.
Yvon hield van polemiseren. Hij disputeerde met ds. Wilhelmus à Brakel, die vond dat men zich niet zomaar mocht afscheiden van de kerk. Ook vond À Brakel het erg dat iemand die minder ver geleid was op de bekeringsweg, door Yvon werd afgeschreven. À Brakel vond dit dopers (overigens hebben de labadisten veel doperse trekjes en tonen ze trekken van geestelijke hoogmoed). Binnen de gemeenschap van labadisten waren alleen wedergeboren mensen die elkaar beoordeelden op kenmerken, vooral ten aanzien van de heiligmaking. Doordat ze ingetogen leefden, sprak hun wandel diverse mensen wel aan. Het was Yvon zelf die later de raad gaf aan de gelovigen om zich meer in de maatschappij te bewegen om zo als een zuurdesem te werken. 10 In 1707 overleed Yvon te Wieuwerd.
‘Het Christelijk huwelijk’ van Yvon
Yvon schreef een boek over het Christelijk huwelijk, getiteld: Het Christelyk Huwelick. Deszelfs Heyligheyt. En Plichten volgens ’t Gevoelen der Gereformeerde en van de werelt afgezonderde Gemeynte tegenwoordig ten deele vergadert tot Wieuwert in Frieslant (1686). In dit boek haalde hij zestien bewijzen aan waarom het huwelijk heilig is, en beschreef hij de goede en verkeerde beweegredenen om een huwelijk aan te gaan. Als verkeerde beweegredenen noemde hij onder meer het aangaan van een huwelijk uit hovaardigheid of grootsheids des levens, want dat is alleen tot eigen eer. Ook geldgierigheid, wellust of lichamelijke aantrekkelijkheid schaarde hij onder de verkeerde redenen. Als iemand om deze redenen zou trouwen, handelt hij of zij niet als een Christen, aldus Yvon, en trouwde men zeker niet in den Heere. Volgens Yvon kunnen alleen gelovige personen recht trouwen:
“Eindelijk om met weinig woorden veel te zeggen, gelovige personen kunnen bewogen worden om in deze staat in te gaan, omdat ze bevinden en gevoelen dat God wil dat ze daarin zullen zijn en hen daarin stelt; dat Hij hen in Zijn liefde op een bijzondere wijze aan elkander geeft; dat Hij door Zijn Geest van buiten en van binnen deze gift verzegelt; dat Hij in de aanvang en de voortgang van hun onderlinge liefde zich meer aan hun zielen doet vinden en gevoelen; en dat ze derhalve oorzaak hebben te verwachten dat ze in deze heilige sociëteit meer en nauwer met God zullen verenigd worden dan zij het van tevoren geweest zijn. Hieromtrent moet nu een iegelijk zeer ter harte nemen en wel toezien dat hij zich niet bedriegt noch vleit, opdat God Die jaloers is over Zijn heiligheid, de menselijke lossigheid waarmee men deze heilige staat zou aangenomen hebben, daarna niet met beschaming doet gevoelen.” 11
Daarna beschreef Yvon hoe men te werk moet gaan en hoe men zich moet gedragen als men gelooft dat de Heere tot een huwelijk roept:
“Voorts heeft men maar te wachten dat God, door hetgeen Hij in de harten zal werken of niet werken, Zijn voornemen verklare. Zo Hij in dezen niets doet en daardoor toont te willen dat men niet meer zal denken aan hetgeen waartoe men geloofde dat Hij riep, dan moet men het Hem opofferen en zich in Zijn soevereine en aanbiddelijke wil verliezen, die ons altoos oneindig meer dan alles moet zijn en die in ons de plaats van al wat ons ontbreekt of dat wij mogen menen dat ons ontbreekt, moet vervullen. Maar indien God iets doet, maar evenwel niet alles wat daartoe vereist wordt, zo moet men op Hem wachten, zich bevelen in Zijn handen, wel willen van Hem beproefd wezen volgens het grote recht dat Hij daartoe heeft. En verwachtend de meer volkomen bekendmaking van Zijn Goddelijke wil, trachten bereid te zijn om zich te keren en te wenden naar de kant waarheen Zijn Goddelijke wind keert, en om te tonen dat men door Zijn genade in de grond aan niets vasthoudt, dat men de Heere voor Zijn al heeft aangenomen en dat men gevoelt dat Hij volkomen genoegzaam is voor die Hem heeft en bezit.” 12
Als er kinderen geboren werden uit een door de Heere gewerkt huwelijk, zoals Yvon het zag, dan hadden de ouders verplichtingen naar de kinderen toe. In dit verband citeert Yvon uitgebreid Salvianus van Marseille (ca. 400-ca. 480), die evenals zijn vrouw ascetisch was gaan leven in een kloostergemeenschap en die zich in zijn tijd fel verzet had tegen sociale ongelijkheid. Salvianus zag aardse bezittingen vooral als van God geleende goederen om het eigen zielenheil en het (aardse) heil van zijn naaste te bevorderen. Over het liefhebben van zijn kinderen merkte Salvianus - geciteerd door Yvon - het volgende op:
“Wat is dan zijn kinderen te beminnen en hoe zeggen wij dat men hen anders moet liefhebben dan op die wijze als God ons gebiedt? Want daar is voorzeker geen betere noch volmaaktere liefde tot de kinderen dan die welke ons geleerd wordt door Degene Zelf Die ons deze kinderen heeft gegeven. En men kan hen niet beter beminnen dan in Hem door Wien zij ons zijn geschonken geworden. Nu, hoe is het dat God ons beveelt onze kinderen lief te hebben? Het past niet aan mij, maar aan Hem Zelf dit te zeggen. En ziet hier dan wat Hij algemeen aan alle vaders beveelt. Dat ze Zijn geboden aan hun kinderen zullen leren (Deut. 6:7), dat ze hen zullen vermanen hun hoop op God te stellen, nooit Zijn werken te vergeten en zich zorgvuldig van Zijn wetten te laten informeren. En elders: Gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar neemt de moeite om hen te verbeteren en te kastijden naar de Heere. Ziet gij welke rijkdommen God wil dat de ouders voor hun kinderen zullen vergaderen? Geen schatten van zilver, geen zakken vol goud, die in waarheid wel zwaar van gewicht, maar nog zwaarder van ongerechtigheid zijn. Hij verstaat [bedoelt; HT] niet dat zij prachtige huizen die als grote steden lijken, noch kastelen die tot de wolken gaan en waarvan de hoogte het gezicht niet kan bereiken, voor hen zullen bouwen. Hij wil niet dat ze voor hen landgoederen zullen verkrijgen die zonder palen zijn en die de bezitters en eigenaren zelf nauwelijks konden kennen, achtend het als een onwaardige zaak te zijn geburen te hebben. Dat is niet hetgeen God gebiedt. Het is niet aan het verkrijgen van lage en aardse dingen noch aan dat soort van slaafachtige bezigheden dat God de vaderlijke Godzaligheid hecht. De dingen die Hij gebiedt, zijn klein in getal, maar heilzaam en zaligmakend. Zij zijn kort, maar heilig. Ze zijn klein wat het gebod aangaat, maar groot en vruchtbaar ten aanzien van de vruchten die zij voortbrengen. Ze zijn in weinig woorden beschreven, maar de gelukzaligheid die ze toebrengen, is eeuwig. Gij vaders, zegt Hij, vertoornt uw kinderen niet, maar voed ze op, hen vermanend en kastijdend naar de wil des Heeren (Ef. 6:4). Leert hun hun hoop op God te stellen, niet te vergeten wat Hij voor hen heeft gedaan, en Zijn geboden te bewaren. Ziet hier welke de rijkdommen zijn die God bemint en die Hij wil dat de vaders voor hun kinderen zullen vergaderen: het geloof, de vreze Gods, de heiligheid, de zedigheid en een wel gereguleerd leven, maar niet de verachtelijke, voorbijgaande en vergankelijke dingen der aarde.” 13
Andersom hebben de kinderen die uit een Godzalig huwelijk voortkomen, ook verplichtingen naar hun ouders. Weliswaar komt alleen God alle eer toe, omdat Hij dat door Zichzelf verdient, en Hij wil dat we Hem alleen eren. Maar dit betekent ook, aldus Yvon, “dat men Hem moet eren in al degenen op wie Hij enige stralen van Zichzelf heeft gelegd en die Hij met enige macht en autoriteit heeft bekleed”, onder wie onze ouders. Yvon:
“En vermits alle vaderschap in hemel en op aarde van Hem als de Vader en Auteur van alle schepselen afvloeit, zo is blijkbaar dat de vaders ten aanzien van deze kwaliteit als enige straal van Zijn Vaderlijke staat op zich dragen; en dat deze straal vooral moet gezien en gerespecteerd worden, zo wanneer die met de Zon verenigd blijft en door Zijn genade en liefde tot hen overgebracht wordt.” 14
Naast eer zijn kinderen hun ouders ook liefde, gehoorzaamheid en erkenning of dankbaarheid verschuldigd, aldus Yvon.
Hoewel er ook wel goede dingen in zijn boek zijn, komt zijn Christelyk Huwelick op mij over alsof een door genade wedergeboren mens maar heel weinig last meer heeft van de oude mens, terwijl Paulus juist gedurig moest klagen: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom. 7:24). Het arme zondaarsleven komt onvoldoende uit de verf in dit boek. Dat wij allen de Wet hebben verlaten, inclusief de kinderen Gods, staat hoegenaamd niet vermeld. Het is alles overgeestelijk. In mijn optiek is het een wettisch, lijdelijk boek met duidelijke doperse trekjes van wereldmijding en levensheiliging. Verder komt de belangrijkheid van de persoon van de Zaligmaker niet uit de verf. Dat is een kenmerk van de labadisten volgens prof. dr. C. Graafland. Het is daarom storend dat bijvoorbeeld wetenschappers als dr. J. Zwemer en dr. H. Veldman onze gezindte min of meer labadisme verwijten. Dat wij - als in Adam verdoemelijk liggende zondaren - een Borg nodig hebben voor onze hemelhoge schuld, komt bij ons in elke prediking naar voren. En geen enkele kerk in de gereformeerde gezindte pretendeert een kerk van alleen ware gelovigen te zijn. Het verwijt is dan ook niet terecht.
Pierre du Lignon
De collega van Pierre Yvon, Pierre du Lignon, preekte ook. Over hem is echter minder bekend dan over Yvon. Du Lignon begon met een rechtenstudie te Saumur en ging later theologie studeren. Hij is geboren te Marvéjois in de Languedoc in 1630 en overleden in 1681 te Den Haag. Du Lignon was een vurige aanhanger van het ideaal van een gemeente zonder vlek of rimpel. Du Lignon leidde in Middelburg conventikels die buiten de kerkdiensten om werden gehouden. In navolging van De Labadie moest ook hij uit Middelburg naar Veere gaan en kwam hij uiteindelijk in Amsterdam terecht. Met oplegging der handen werd hij samen met Pierre Yvon en Jean Menuret door De Labadie tot predikant bevestigd. Zij trokken vervolgens door het land om labadistische huisgemeenten te stichten. Du Lignon volgde zijn leermeester ook naar Herford en Altona en trok daarna met de labadisten naar Wieuwerd. Hier moest hij al snel terug naar Amsterdam, omdat hij aan een lichaamsgezwel (kanker) leed. Dit werd behandeld door de vermaarde Amsterdamse arts J.F. Helvetius (1629/30-1709). Later kwam het gezwel echter weer terug en moest hij wederom naar Amsterdam. Toen hij weg was uit Wieuwerd, overleed zijn echtgenote, de vermogende Maria van der Haer, in het kraambed (1680). Met haar was hij te Herford in het huwelijk getreden. Hij ging snel terug naar Wieuwerd, maar kon de tijding van de dood van zijn echtgenote en zijn eigen smartelijk lijden niet meer te boven komen. Hij voelde dat zijn einde naderde en liet zich overbrengen naar Den Haag naar aangetrouwde familieleden. Nog geen twee maanden na de dood van zijn vrouw overleed Du Lignon op vijftigjarige leeftijd.
Van Du Lignon zijn nog een aantal aangrijpende gebeden bekend, omdat Yvon deze opgeschreven heeft. Du Lignon was niet zozeer een theoreticus, maar meer een practicus. Hij reisde stad en land af om mensen te winnen voor het labadisme. Ook schreef hij boeken, maar deze waren minder polemiserend van aard dan die van Yvon. 15
3. De belangrijkste andere volgelingen
Het valt niet te ontkennen dat er van de labadistische gemeenschap in Wieuwerd een zekere aantrekkingskracht is uitgegaan. De aantrekkelijkheid van het contemplatieve leven in gemeenschap van goederen tegenover een kerk die - met name wat de levensheiliging in de praktijk betreft - door velen werd gezien als in verval, zal daaraan bijgedragen hebben. De labadisten gaven voor te leven overeenkomstig de eerste Christenen, beschreven in Handelingen 4 vers 32: En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen.
Opvallend was de relatief hoge concentratie aan hoogontwikkelde, talentvolle personen onder hen, alsook enkele zeer rijken. Het leek een beetje op een theologische Muiderkring. Diverse takken van wetenschap werden beoefend. Het feit dat de hoogbegaafde Anna Maria van Schurman met haar gigantisch netwerk zich reeds in 1669 met overtuiging bij de labadisten had aangesloten, zal daar zeker een verklaring voor zijn. Soms kwamen er zelfs buitenlandse geleerden of hoogwaardigheidsbekleders op bezoek, zoals de Engelse filosoof John Locke (1632-1704) in 1684 en de quaker William Penn (1644-1718) in 1677. William Penn was de stichter van de Engelse kolonie ‘Provincie Pennsylvania’ in Noord-Amerika, de latere Amerikaanse staat Pennsylvania. In zijn reisverslag noteerde hij: “The Somerdykes (Van Aerssen van Sommelsdijk) are daughters of a nobleman of The Hague; people of great breeding and inheritances.” Ook de Moravische theoloog, filosoof en pedagoog Jan Amos Comenius (1592-1670) zou contacten met De Labadie gehad hebben.
Anna Maria van Schurman
Ongetwijfeld is Anna Maria van Schurman (1603- 1678) - die de colleges van professor Gisbertus Voetius volgde vanachter een gordijn, omdat een vrouw niet mocht studeren aan de universiteit - veruit de bekendste volgeling van Jean de Labadie. Zij werd op 5 november 1607 in Keulen geboren. Haar vader heette Frederik van Schurman en haar moeder was de Duitse Eva von Harff (waarschijnlijk afkomstig van een Duitse adellijke familie, gezien de toevoeging ‘von’). Anna Maria was taalkundige, dichteres, theologe, kunstenares, insectendeskundige of entomologe en humaniste. Ze kon op haar vierde jaar al lezen (een unicum voor die tijd).
We weten heel veel van haar, omdat ze correspondeerde met de groten uit de zeventiende eeuw zoals Jacob Cats, Constantijn Huygens, Elisabeth van de Palts (dit kwam de labadisten in 1670 goed van pas), de filosoof van de ratio René Descartes, prof. Gisbertus Voetius, Daniël Heinsius en Christina van Zweden. Ze kende zeer veel talen: Frans, Duits, Engels, Latijn, Grieks, Hebreeuws, Chaldeeuws, Aramees, Ethiopisch, Arabisch en Syrisch. Anna Maria van Schurman schreef enkele boeken, waaronder Dissertatio (1652). Het is een betoog van haar over het recht van een vrouw om een studie te volgen. Daarom wordt Anna Maria van Schurman vaak als één van de voorlopers van de vrouwenemancipatie en het Clara Wichmann Instituut gezien, ondanks dat ze orthodox-gereformeerd was.
Anna Maria van Schurman was een overtuigd aanhangster van Jean de Labadie. Zij was het ook die de freules Van Aerssen van Sommelsdijk overhaalde om zich aan te sluiten. Met verdriet zag zij het verval van de kerk aan, maar in de huisgemeente van De La-badie zag zij weinig verval. In haar boek Eucleria of uitkiezing van het beste deel (1684) liet Anna Maria van Schurman zich als volgt over haar navolgen van Jean de Labadie en de zijnen uit:
“Wanneer ook de aanbiddelijke goedheid Gods mij een rechte en korte weg tot een ware uitdruk van het oorspronkelijke evangelische leven aanwees en zulks door die in de wegen Gods zo bijzonderlijk geoefende en getrouwe dienstknecht Gods ds. Jan de la Badie en door diegenen die deelgenoten zijn van dezelfde genade, die ook dezelfde voetstappen van Christus, zowel door onderwijzen als door doen en lijden, bewandelen, hoe kan het mij iemand verdenken [kwalijk nemen; HT] dat ik hen als de beste leermeesters en leidsmannen navolg?…” 16
En op een andere plaats, als het gaat over de predicaties en oefeningen onder de labadisten, schreef zij:
“Die oefeningen waren zo hemels dat ze ons geheel aan de wereld en onszelf ontrukten en ons tot God en onze Zaligmaker zodanig overbrachten dat wij onszelf en al het onze door een zeer vurige liefde aan Hem als een onherroepelijk offerande overgaven. En dat wij ons aan Zijn Goddelijke leiding door Zijn Woord en Geest en door Zijn heilige dienst - door welke Hij Zich aan ons geopenbaard en ons Zich in Christus eigen gemaakt had - in het geheel opdroegen.” 17
De gezusters Van Aerssen van Sommelsdijk
De drie zussen Lucia, Maria en Anna van Aerssen van Sommelsdijk die met de labadisten meegingen, kwamen uit het zestien kinderen tellend, zeer vermogend en voluit gereformeerd regentengezin van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1600-1662), woonachtig in Den Haag. Deze freules waren voor het voortbestaan van de groep erg belangrijk. Zij verschaften zeker in de beginjaren de financiële middelen en zij hadden veel hoogstaande en belangrijke vrienden. Uiteindelijk was het waarschijnlijk, zoals al opgemerkt, mede aan hun relaties met de Friese adellijke families en de stadhouder te danken dat de labadisten op hun buitenhuis in Wieuwerd mochten blijven en daar niet of nauwelijks lastiggevallen werden. 18
In 1669 hadden zij zich aangesloten bij de labadisten in Amsterdam. Zij gingen met hen mee naar Herford en Altona en vervolgens naar Wieuwerd.
In de zomer van 1683 ondernamen de labadisten een expeditie naar Suriname, om daar de volksplanting Providentia (Voorzienigheid) op te richten. Deze suikerrietplantage of -kolonie lag op veertig uur varen van Fort Zeelandia. 19 Ook Lucia reisde mee. Haar broer was in die tijd gouverneur van Suriname.
Het hele plan viel echter in duigen, omdat velen daar overleden aan de malaria. Lucia kwam veilig in Nederland terug.
In 1686 ondernam een tweede reisgezelschap van labadisten een expeditie naar Suriname om daar op een andere plaats een beter terrein te vinden voor het verbouwen van suikerriet, maar ook die expeditie mislukte. Met dit reisgezelschap reisde Maria mee. Ook zij kwam weer veilig in Nederland terug.
Lucia huwde op 21 oktober 1695 met Pierre Yvon. Waarschijnlijk heeft het echtpaar één zoon gekregen, mogelijk Mari Antoine Yvon. Lucia overleed in 1707. Maria was toen al gestorven (ca. 1703). Anna overleefde haar en stierf waarschijnlijk in 1711.
Maria Sibylla Merian (1647-1717)
Een andere bekende bewoonster van Thetingastate was Maria Sibylla Merian (1647-1717), die heel veel natuurtekeningen heeft gemaakt en daarmee wereldberoemd is geworden. Ze kwam met haar moeder en beide dochters in 1685 vanuit Duitsland naar Nederland en sloot zich bij de labadisten in Wieuwerd aan. Ze zette haar onderzoek naar de natuur voort en maakte daar veel tekeningen. In 1691 verhuisde ze naar Amsterdam. Van 1699 tot 1701 verbleef ze in Suriname. Met name door haar verblijf daar is ze bekend geworden in de geschiedenis. Ze kwam namelijk terug met geconserveerde dieren en planten en tekeningen. Deze zijn nu nog te zien in het Archief van de Academie van Wetenschappen in het Russische Sint-Petersburg. Naar haar zijn twee soorten vlinders genoemd: de Phalaena Merianella (1785) en de Papilio Sibilla (1767). 20
Hendrik van Deventer (1651-1724)
Thetingastate dreef eerst op het kapitaal van de freules Van Aerssen van Sommelsdijk en de familie Van der Haer. Later bracht (ook) de goedlopende medicijnenverkoop van de al eerder genoemde arts Hendrik van Deventer (1651-1724) het benodigde geld in het laadje. Hendrik van Deventer had zich al op jonge leeftijd aangesloten bij de labadisten. Waarschijnlijk werd hij daartoe door de toenmalige arts van de labadisten, dr. Walter, aangespoord. Van Deventer leerde het vak van chirurgijn voornamelijk door zelfstudie. Hij begon in 1679 al onder de labadisten te werken. Hij maakte naam als dokter en orthopedist. Hij ontwikkelde zich tot een deskundige op het gebied van rachitis of Engelse ziekte (een botaandoening die ontstaat door een tekort aan vitamine D en calcium). Zelfs de Deens-Noorse koning Christian V (1670-1699) deed een beroep op hem ter behandeling van hemzelf en zijn kinderen en was tevreden. Van Deventer slaagde erin als autodidact de doctorstitel aan de Groningse universiteit te behalen. Hij verliet vervolgens Wieuwerd en vestigde zich in Voorburg bij Den Haag, waar hij zich specialiseerde in de verloskunde. Hij legde er als eerste arts grote nadruk op dat hygiëne bij bevallingen hoogst noodzakelijk was. De grondslag voor de latere ontdekking dat kraamvrouwenkoorts mede het gevolg was van onvoldoende hygiëne, had hij in essentie al gelegd. Hij publiceerde verscheidene boeken, waaronder: Dageraet der Vroet-vrouwen (1696), Manuale operatiën (1701), Nader vertoog van de sware baringen (1719) en Beschrijving van de ziektens der beenderen (1739). 21
Ds. Petrus Dittelbach (1640-1703)
Soms kwamen er ook predikanten over naar de Labadisten. Eén van hen is Petrus Dittelbach (1640-1703). Hij was in 1676 predikant in Nendorp in Oost-Friesland (het gebied onder en rondom Emden, Aurich en Leer) geworden. Hoewel hij daar destijds geen proefpreek had willen houden zoals voorgeschreven was, had men hem toch eenstemmig geaccepteerd. Omdat hij zijn gemeente wilde reformeren in orthodox-gereformeerde richting, ging hij zich verdiepen in de stromingen van die dagen. Zo werd Dittelbach bekend met de spiritualisten, de mystieken en de labadisten. Er ontstond een correspondentieband met Jean de Labadie en later meer persoonlijke contacten met Pierre Yvon. Hij was streng voor zijn gemeente. Men mocht niet laten dopen of aan het Heilig Avondmaal deelnemen als men ontoereikende kennis had van de Christelijke grondbeginselen of als de levenswandel niet in overeenstemming was met de leer.
Dittelbach werd in 1677 door de Gereformeerde Kerk van Wieuwerd beroepen (bij het beroepingswerk hadden de zusters Van Aerssen van Sommelsdijk een grote stem in het kapittel), maar hij bedankte daarvoor. Hij bezocht regelmatig het kasteel van de labadisten en bestudeerde ijverig hun boeken. In 1683 kwam het conflict met de synode in Emden en de kerkenraad tot een hoogtepunt en uiteindelijk legde hij zijn predikantschap neer en vestigde zich met zijn gezin in Amsterdam. Door vertaalwerk voorzag hij in zijn onderhoud. Onder andere vertaalde hij Eucleria of uitkiezing van het beste deel (1684) van Anne Maria van Schurman uit het Latijn in het Nederlands. Uiteindelijk voegde hij zich bij de labadisten in Wieuwerd. Hier zag hij van nabij hoe het eraan toeging. Hun opvattingen over het huwelijk en de opvoeding van de kinderen zorgden ervoor dat Dittelbach zich steeds minder aangetrokken voelde tot de labadisten. Het kwam tot een breuk, waarna hij weer terugging naar Amsterdam. Daar schreef hij zelfs een boek tegen hen: Verval en val der Labadisten (1692).
In die tijd nam Dittelbach zo nu en dan wel preekbeurten van ambtsbroeders waar, maar al snel raakte hij in conflict met de kerkelijke autoriteiten, waarvan waarschijnlijk een twist met een buurman de aanleiding is geweest. Dit leidde tot censurering. Omdat Dittelbach bleef weigeren om zijn excuus aan te bieden, bleef zijn zaak op de synoden terugkomen. Dittelbach wijdde aan dit geval een drietal boekjes. Hij gedroeg zich niet altijd waardig: hij was “onmanierlick” gaan “razen” en “al scheldend de vergadering uitgegaan.” 22 Hoewel Dittelbach een moeilijk persoon was, genoot hij in die tijd wel enige bekendheid als theoloog. Hij kreeg in Amsterdam met enige regelmaat bezoek van geleerden, bijvoorbeeld van de jonge Duitse geleerde en dichter Gottlieb Stolle (1673-1744).
Afsluiting
Jean de Labadie en zijn volgelingen zijn onderwerp geweest van twee artikelen. Het kenmerk van zowel De Labadie als zijn volgelingen was - in het algemeen gesproken - toch ten diepste geestelijke hoogmoed: het zich ver verheven voelen boven de massa of de schare die de wet niet kent. Daartegenover staat een ander labadistisch kenmerk: wereldse nederigheid. Men leefde sober en eenvoudig en in gemeenschap van goederen. Zelfs de adellijke dames pasten hun gewoontes aan de gemeenschap aan, ze droegen bijvoorbeeld geen sieraden. 23 Deze kenmerken hebben ons iets te zeggen. Het lijkt in onze dagen namelijk net andersom. Wij kennen geestelijke nederigheid, althans we praten nederig en ootmoedig, maar we leven in wereldse hoogmoed: we gaan op in de dingen van de tijd (geld en goed). Het zal duidelijk zijn dat zowel in de tijd van de labadisten als in onze dagen ongereformeerd geleefd wordt. Er is een totale reformatie van kerk en staat, gezin en school noodzakelijk. Het mag onze bede wel voortdurend zijn of de Heere in deze tijd waarin het oordeel van het huis Gods begint, ons nog genadig wil zijn. Hoogstnoodzakelijk is dat we ons persoonlijk, door Gods Geest gewerkt, de vraag stellen: Hoe kom ik met God verzoend? Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Dan wordt het een persoonlijke zaak. Verzoening met God kan alleen door het bloed van de Heere Jezus Christus. Hij is allernoodzakelijkst voor ons. Het nabijkomende pretendeert intiem te zijn met God, terwijl Gods ware volk zo vaak van verre staat gelijk de tollenaar achterin de tempel: Heere, wees mij arme zondaar genadig. Dr. H.F. Kohlbrugge schreef in zijn Erläuterende und befestigende Fragen und Antworten zu dem Heidelberger Catechismus het volgende. Vraag: ‘Waaraan kan ik weten of ik uitverkoren ben? Kohlbrugge antwoordt dan: ‘De tollenaar stond van verre.’ Een diep verootmoedigend antwoord! Het is te wensen dat we dit allemaal mogen leren.
Noten:
1) Zie: In het spoor, juli 2013, 37 e jrg., nr. 3, p. 148-160
2) Zie: Een kerk onder toezicht. Friese synodenverslagen 1651-1675, Ljouwert 1990, p. 481-483
3) Zie hiervoor www.dbnl.org/tekst/bie_005biog05_01/ bie_005biog06_01_0009.php p. 34-36. Dit gedeelte gaat over Pierre du Lignon. Er wordt gemeld dat hij gehuwd was met Maria van der Haer. Sommige bronnen melden dat hij gehuwd is geweest met Louise Huygens, de dochter van de bekende zeventiende eeuwer Constantijn Huygens. Mocht dit zo geweest zijn, dan is ook hij, evenals Yvon, tweemaal gehuwd geweest.
4) C. Graafland, ‘De Nadere Reformatie en het Labadisme’, in: T. Brienen e.a., De Nadere Reformatie en het gereformeerd Piëtisme, ’s-Gravenhage 1989, p. 296 (hierna: Graafland)
5) Graafland, p. 275-346. Graafland schrijft dat A. Ritschl een plaats toekende aan Jean de Labadie in de Gereformeerde Kerk van die dagen. Ritschl noemt De Labadie ‘der Urheber des Separatismus in der reformierten Kirche’. Ook M. Goebel deed dit. Goebel vond dat De Labadie qua geloofsleer en geloofsbeleving voluit gereformeerd is geweest, echter alleen in zijn kerkvisie en de praktisering daarvan afweek. Anderen zoals H. Heppe vonden De Labadie zijn hele leven een mystieke jezuïet. Hij kende een mystieke, individualistische, spiritualistische en separatistische vroomheid. Volgens W. Goeters is De Labadie heel goed in verbinding te brengen met de idealen van de Nadere Reformatie. De Labadie wilde aan deze idealen een nadere en consequentere uitvoering geven. S. van der Linde noemt de labadisten ‘spirituele piëtisten’, een combinatie van Bijbelse en mystieke vroomheid. Van der Linde stelt dat De Labadies mystiek niet Bijbels en zelfs niet Christelijk is, al is het voorzien van Bijbelse draden. Er is dus een gespletenheid in het labadisme, die beoordeling moeilijk maakt. Mijns inziens is er inderdaad sprake van een spiritualistisch mystiek piëtisme bij De Labadie, dat nauw samengaat met een wettische ijver en dat van het arme zondaarsleven en het bedelaarschap van een Christen niets moet hebben. Om deze reden kan ik Jean de Labadie niet scharen onder de nadere reformatoren. Van de gestalte van de rokende vlaswiek en het gekrookte riet hebben de labadisten, ondanks hun kleinheid in getal, geen weet.
6) Voor meer informatie hierover, zie: De zeventiende eeuw, jrg. 20, p. 80-81. Dit is in zijn geheel terug te vinden op www.dbnl.org/tekst/-zev001200401_01/_ zev001200401_01_0007.php
7) Volgelingen zijn onder meer: Agatha Achijn, Anna, Lucia en Maria van Aerssen van Sommelsdijk, N.N. Bardowitz, C. Bosman, Copper, Jasper Danckaerts, Hendrik van Deventer, Petrus Dittelbach, J. Dupied, Pieter Gerritsz. Aemilia van der Haer, Maria van der Haer, Vincentia van der Haer, Ephraim Hermans, Louise Huygens, Harmen Jurriaensz., Pierre du Lignon, Catharina Martini, Anna Maria Sibylla Merian, Jean Menuret (zie over hem het eerste artikel in In het spoor van juli 2013), Sara van der Pol, Casper Robijn, Anna Maria van Schurman, Hans Simon, Peter Sluyter, Strauch, Jan Swanepoel, Thomas Vermaet, Johannes Wesener, Mari Antoine Yvon, Pierre Yvon. Opgemerkt zij dat de labadisten geprobeerd hebben om een labadistenkolonie in Suriname en in de Verenigde Staten (Maryland) te stichten. Beide zijn teloorgegaan. Bron: www.geni.com/ projects/De-Labadisten-1669-1732/14732.
8) Zie over Jean de Labadie het eerste artikel in: In het spoor, juli 2013, 37 e jrg., nr. 3, p. 148-160. Er is een uitgebreid onderzoek gedaan naar het labadisme door T.J. Saxby, The Quest for the New Jerusalem, Jean de Labadie and the Labadists (1610-1744), Dordrecht 1987. Dit onderzoek heeft de toon gezet als het over de wetenschappelijke gedachtegang aangaande De Labadie en zijn labadisme gaat.
9) Burgemeester Coenraad van Beuningen van Amsterdam was sterk beïnvloed door mystici. Hij dacht in De Labadie een geestverwant te vinden. Om deze reden is De Labadie ook zo lang in Amsterdam gehandhaafd en in bescherming genomen door de overheid (uit: C. Graafland, p. 295).
10) Uit: H. Veldman, Kerkbode, Zuidhorn 24 november 2012. Dr. Veldman trekt een radicale conclusie aan het eind van zijn artikel door te stellen: “Hun [bedoeld wordt van de labadisten; HT] gedachtegoed is echter blijven leven bij zwaar bevindelijke gelovigen in de gereformeerde gezindte.” Veldman bedoelt daar onze gemeenten mee. U zult begrijpen dat we het daar niet mee eens zijn en dat deze conclusie naar onze gedachte veel te kort door de bocht is. Het is overigens opvallend hoe vaak onze kerkelijke denominaties labadisme wordt verweten. Deze conclusie zou wél terecht zijn als er op de preekstoel meer mystiek klinkt dan ware Schriftuurlijke bevinding. De bede van ons allen, voor onze predikanten en leidslieden, mag wel zijn of zij en wij daarvoor bewaard mogen blijven, opdat de Heilige Geest hen en ons in alle waarheid leidde. Het voert voor dit artikel te ver en het is een te lastig (met veel haken en ogen omgeven) onderwerp om hierover meer te schrijven. Laten we vasthouden aan de Schriftuurlijk, bevindelijke waarheid zoals God in Zijn Woord gegeven heeft en zoals onze voorvaderen het neergelegd hebben in de Drie Formulieren van Enigheid.
11) Het Christelyk Huwelick. Deszelfs Heyligheyt En Plichten volgens ’t Gevoelen der Gereformeerde en van de werelt afgezonderde Gemeynte tegenwoordig ten deele vergadert tot Wieuwert in Frieslant, Jacob van de Velde, Amsterdam 1686 p. 277-278 (herspeld). Hierna: Het Christelyk Huwelick. Met dank aan de heer A. Verwijs, die mij het boek ter beschikking stelde. Yvon pleit dus voor een soort van roeping van de Heere voordat men de huwelijkse staat ingaat. Het is zeker zo dat de Heere als met Zijn hand de gehuwden bij elkaar brengt, maar om een roeping voor het huwelijk te krijgen, als regel te stellen, is wel vergaand. Wij geloven dat de roeping tot het predikambt door de Heere gewerkt moet worden, zoals eertijds ook de profeten geroepen en gezonden werden. Over een roeping om met iemand te trouwen, wordt in de Bijbel hoegenaamd niet gesproken.
12) Het Christelyk Huwelick, p. 280-281 (herspeld)
13) Het Christelyk Huwelick, p. 375-376 (herspeld)
14) Het Christelyk Huwelick, p. 388
15) Enkele boeken van Du Lignon zijn: Eclaircissement de la foy des sieurs J. de Labadie, P. Yvon en P. du Lignon (1671) en De tabernakel Gods ontdekt (1672), die in Herford zijn geschreven. In Amsterdam schreef hij onder andere: Catechismus of Christelicke Onderwysinge (1682), Le pauvre d’esprit of De arme van geest (1686) en De nedrige van herten of des Christens nedrigheyt door P. Dulignon in zijn leven herder der afgezonderde gemeynte tot Wieuwert (1686). Deze boeken liggen in de Universiteitsbibliotheek van Leiden en in de Bibliotheek Thysiana te Leiden. De titels doen vermoeden dat hierin de gelovige en zijn bevinding centraal staan. Ook in deze boeken ligt de nadruk weer op levensheiliging en heiligmaking en niet zozeer op de bekering (of rechtvaardigmaking).
16) J.N. Bakhuizen van den Brink, Documenta Reformatoria. Teksten uit de geschiedenis van kerk en theologie in de Nederlanden sedert de Hervorming, Kampen 1960, p. 483
17) H. van Berkum, De Labadie en de labadisten, dl. 2, Sneek 1851, p. 7 (herspeld)
18) De moeder van de drie freules Van Aerssen van Sommelsdijk was Lucia van Walta. Zij was de dochter van Pieter Douwesz van Walta en Frouck van Juckema. Door hun afkomst waren de drie freules nauw verweven met de Friese adel. Ze genoten daar ook aanzien. Ook hadden de drie dames de zeer waarschijnlijke sympathie van Albertine Agnes, de prinses van Friesland. Bovendien was hun vader Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1600-1662) vriend en raadsman van de Friese stadhouder Willem Frederik geweest. Hij was het ook geweest die Willem Frederik aangeraden had om met Albertine Agnes te huwen. De dames hadden ook invloed op de keuze voor een predikant. In 1677 benoemden zij Johannes Hesener als nieuwe predikant van Wieuwerd. Omdat Hesener geen kinderen wilde dopen en het Heilig Avondmaal niet wilde bedienen aan degenen die bijna geen kennis van de Christelijke godsdienst hadden, kwam hij in problemen met de classis. Men hield hem verdacht van labadisme. Uiteindelijk werd hij geschorst en afgezet. Hij sloot zich daarna aan bij de labadisten.
19) Voor meer informatie over Lucia van Aerssen van Sommelsdijk, zie http://resources.huygens.knaw.nl/ bwn1780-1830/DVN/lemmata/data/AerssenLucia
20) Maria Sibylla Merian (1647-1717) was een natuuronderzoekster en kunstenares. In het Teylers Museum in Haarlem was er van 14 maart 1998 tot 31 mei 1998 een tentoonstelling over haar werk. De gegevens komen uit een artikel dat de heer E. de Boer heeft geschreven over haar. Hij heeft als literatuur gebruikt: J.E. van der Laan, De wisselende gedaante, facetten van Maria Sibylla Merian; W.T. Stearn, The Wondrous Transformation of Caterpillars, Maria Sybilla Merian fifty engravings from Erucarum Ortus (1718) en K. Wettengl, Maria Sibylla Merian (1647-1717), kunstenares en natuuronderzoekster.
21) Zie over hem http://www.newikis.com/nl/wiki/Hendrik_van_Deventer
22) Uit: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), dl. 3, p. 287-288. Verder bevat www.dbnl.org enige informatie over Dittelbach.
23) Er zijn schilderijen bekend van de freules Van Aerssen van Sommelsdijk waar ze wel sieraden dragen, maar die zijn er later aan toegevoegd. De labadisten droegen ze niet. Opvallend op het schilderij van Lucia is dat zij de wereldbol omstoot als bewijs dat ze de wereld en haar begeerlijkheid veracht.
Fotoverantwoording:
a) Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed [CC-BY-SA-3.0-nl (http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/nl/deed. en)], via Wikimedia Commons
b) foto Depositphotos
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014
In het spoor | 76 Pagina's